De natuur in Nederland is ongemerkt aan het veranderen. Planten komen, planten verdwijnen. Het is tijd voor een nieuwe botanische flora. En niet zomaar eentje. Dit is het eerste deel met wolfsklauwen, biesvarens, paardestaarten en echte varens.
Nova Flora Neerlandica klinkt deftig. En het is nog maar het eerste deel in een serie van vele, waarin het Nederlandse plantenleven wordt vastgelegd. (Wij verwachten in totaal twaalf delen.)
Het idee dateert uit 2014 en komt van Iris de Ronde en Joop Schaminée. Dat leidde tot een sectie taxonomie binnen de KNBV. En die startte het project Nova Flora Neerlandica.
Nova? Nieuw? Inderdaad. Er zijn eerder, tussen 1845 en vandaag, pogingen gedaan. De meest geslaagde waren de vier delen Flora Neerlandica die tussen 1948 en 1982 verschenen. Maar die is nooit afgerond, compleet gemaakt.
Er zijn drie grote veranderingen die noopten tot een nieuwe (nova) poging:
1) Inmiddels is door vervuiling en globale opwarming de wereld flink veranderd.
2) Vroeger werd uitgegaan van uiterlijke – morfologische – kenmerken, maar inmiddels is moleculair onderzoek gangbaar
3) Er zijn veel meer exoten die zich gevestigd hebben, door de reizende mens maar ook door de wereldhandel.
Het is geen boek, in de zin van een natuurgids. Het is gemaakt voor de professional en de botanische amateur. Dit eerste boek, maar ook de rest die nog moet komen, bevatten allemaal inheemse gewassen, ook als ze maar een enkele keer in Nederland zijn aangetroffen.
Het zal geen verrassing zijn als we schrijven dat het prachtig en zorgvuldig is vormgegeven, mooie heldere en overvloedig veel afbeeldingen bevat. Achterin een indrukwekkende literatuurlijst, verklarende woordenlijst, een index op Latijnse naam en een op Nederlandse naam. Er werken diverse deskundigen aan mee, die elk een of meer families onder hun hoede hebben genomen. Ook al ben ik geen botanicus en ook geen botanisch amateur – nou, misschien een beetje…. – ik vind het een erg mooi boek. Ik wil ze allemaal hebben. Jij ook?
Titel | Nova Flora Neerlandica – Wolfsklauwen, Biesvarens, Paardestaarten en Varens |
Redactie | Rense Haveman, Roel Lemmens, Iris de Ronde, Erik Simons, Joop Schaminée |
Uitgever | KNNV Uitgeverij |
ISBN | 978 90 501 180 26 |
Verschenen | 9 augustus 2021 |
Prijs | € 44,95 |
Verkrijgbaar bij | Koop het bij een boekhandel van steen en cement. Maar als je online wenst te winkelen, raden we deze webwinkel aan. |
Dit eerste deel bevat (dus) de plantenklassen lycopodiopsida en de polypodiopsida – wolfsklauwen, biesvarens, paardestaarten en varens. Eigenlijk hebben we daar niet bijster veel verstand van, maar het boek doornemend worden we gegrepen. We kunnen kwalijk alle planten behandelen, dus we beperken het tot enkele die wij kennen uit de naaste omgeving. Let wel: In dit boek worden alle planten – in deze klasse – van heel Nederland behandeld.
Heermoes en holpijp
Ja, heermoes kennen we – dat verscheen plotseling rijkelijk na de sloop van een oud gebouw, op het terrein naast ons erf. Holpijp staat in de Heelsumse Beek en dubbelloof groeit daar op de oevers. In onze eigen tuin groeit veel mannetjesvaren en wat verderop langs de Utrechtseweg staat in het bos hoog adelaarsvaren. Maar dan houdt het wel op, denk ik.
Aan het begin van het boek worden de klassen aan de hand van grote kenmerken verdeeld in families. (En families bestaan uit geslachten die weer een of meer soorten kennen die stuk voor stuk verschillende rassen of variëteiten kennen.)
Heermoes behoort tot de klasse polypodiopsida, het geslacht Equisetaceae en de soort is arvense. Arvense betekent zo veel als ‘uit het veld, van de akker’. Heermoes heet dus in het Latijn Equisetum arvense. Wat wij weten, maar wat niet in het boek staat, is dat je van heermoes een van de beste gieren voor de moestuin maakt. (Met brandnetel en smeerwortel vormt ze de top 3.)
De holpijp is een boertje van de heermoes, hij heet Equisetum fluviatile – dat laatste betekent ‘in of zeer nabij een rivier’. Dus dat klopt.
Mannetjesvaren
Deze heet Dryopteris filix-mas. Net als bij heermoes en holpijp en alle andere planten worden eerst de fysieke kenmerken van de plant beschreven, vervolgens standplaats, verspreiding, biologie, variatie en bijzonderheden.
Ai. Er is niet één mannetjesvaren. Twijfel. Hebben we misschien de geschubde mannetjesvaren in de tuin (Dryopteris affinis)? Die laatste heeft wel matig voedselrijke tot voedselrijke grond nodig. De D. filix-mas komt ook in duinbossen voor. Nu ligt onze woonplaats Doorwerth ver van de duinen, maar we zitten wel hoog op een stuwwal uit de laatste ijstijd; arme grond met veel wit zand. Ik denk dat we – als het blad nog niet is afgestorven – morgen even goed moeten kijken en het boek er nog een keer op naslaan.
Kortom: Een erg mooi boek. Ook al heb je, net als wij, niet zo veel gevoel bij deze twee plantenklassen, er komen meer boeken met andere planten. En uiteindelijk wil je wel de hele serie hebben. Toch? (Hmmm, opeens ligt het boek open op Ophioglossum vulgatum, de addertong. In het Heelsums Beekdal zijn veel adders. De plant addertong is daarentegen vrij zeldzaam, lezen we, en kan overal voorkomen, maar bij voorkeur in niet te droge duingebieden. Maar ook op de Brunssummerheide en in oostelijk Noord-Brabant.
Wat een heerlijke boekbeschrijving Norbert, complimenten!
Van harte eens met je aanbeveling, Norbert. De fotografie van Wim de Winter is wonderschoon, daar heb je haast geen tekst meer bij nodig. Aan dit deel is vier jaar gewerkt, het kan nog wel even duren voor de hele serie klaar is.
We hebben geduld, Hans 🙂