In ‘Kerken van goud, dominees van hout’ fileert Rob Bijlsma op eigen, scherpe wijze het natuurbeheer in Nederland. Zijn we een museum aan het onderhouden of willen we natuur werkelijk een kans geven? Een absolute aanrader.
Iedereen die werkt in of aan natuurbeheer, bescherming, beleid, of anderszins betrokken is bij de Nederlandse natuur zou ‘Kerken van goud, dominees van hout’ moeten lezen. Het is een gepassioneerd boek van een ware natuurkenner met een vlijmscherpe pen, die de stand van zaken rondom natuurbeheer in Nederland fileert.
Een beetje mosterd na de maaltijd, zo voelt deze recensie. Het boek van Rob Bijlsma werd al wijd en zijd besproken, bijvoorbeeld in dit mooie artikel in Trouw. Het ligt ook al een tijdje op mijn bureau. Toch besteed ik er alsnog aandacht aan, omdat het zo’n bijzonder boek is, met een uniek geluid dat het waard is om gehoord te worden. Want je hoeft het niet altijd met Bijlsma eens te zijn om zijn passie en oprechte frustratie te kunnen aanvoelen. Hij roeptoetert niet zomaar: Jarenlange veldervaring en eigen dataverzameling liggen ten grondslag aan dit boek en aan zijn mening dat het met de natuurbescherming in Nederland droevig gesteld is.
In de aantekeningen die ik bij dit boek maakte vind ik het ene uitroepteken na het andere terug. Het is een boos boek – of misschien beter, een geëmotioneerd boek. Vooral de eerste hoofdstukken lezen als een pamflet, een aanklacht.
Bijlsma heeft een vlijmscherpe pen en aarzelt niet die in te zetten. Die emotie is verfrissend, omdat de wereld van het natuurbeheer ernstig leidt aan afstandelijkheid, ambtelijkheid en de objectieve benadering. In dat verband las ik ook het boek ‘Uit Balans – Werken aan natuurbescherming in Nederland‘, geschreven door twee (ex) kopstukken van Natuurmonumenten, dat (toeval of niet?) in juni 2021 verscheen bij Noordboek. Interessant om dit gladgestreken, welhaast zalvende organisatie-proza te vergelijken met de passievolle individuele taal van Bijlsma. Het contrast kan nauwelijks groter en dat is meteen al een bevestiging van een van de kernpunten van de kritiek van Bijlsma: dat natuurbeheer in Nederland vooral achter het bureau gedaan wordt.
Titel | Kerken van goud, dominees van hout. Over de verwording van de Nederlandse natuurbescherming. |
Van | Rob Bijlsma |
Uitgever | Atlas Contact |
ISBN | 978 90 450 4463 7 |
Verschenen | september 2021 |
Prijs | € 24,99 |
Verkrijgbaar bij | Kies voor de boekhandel van steen en cement. En àls je een webshop prefereert, kies dan deze. |
Goud en hout – een titel uit duizenden
Er is een gezegde: “De kerken van hout. De leeraars [dominees] van goud” Maar als de kerken van goud zijn, zijn de dominees van hout. De moeder van Rob Bijlsma pleegde dat te zeggen en had het dan over de echte gebedshuizen, niet over de natuurkerk, zoals Bijlsma in het boek schrijft. Het wil zoveel zeggen als: Waar veel te halen valt, en het leven te comfortabel wordt, verliezen mensen hun passie en hun principes.
Voor mijn geestesoog verschijnt subiet een vadsige kardinaal in een purperen mantel.
Het is een rode draad in dit boek. Bijlsma schopt en mept niet erg zachtzinnig tegen alles wat volgens hem onder het establishment van de Nederlandse natuurbescherming valt (en dat is veel). Bureaucraten zonder gedegen kennis van zaken met hun vinkjescultuur, vindt hij, die alleen maar vergaderen, op weg naar win-win-situaties, ecosystem services en de laatste natuurmodegrillen. Rapportjesbakkers in de natuurindustrie. Die ook nog eens een gesloten kaste vormen en niet gediend zijn van kritiek.
Hij plaatst zichzelf buiten dat systeem, maar grijpt ook terug naar eerder tijden, waarin romantische pioniers, zonder geld, in tentjes in de stromende regen veldonderzoek deden en zorgden voor de eerste (en nog altijd meest belangrijke) beschermde gebieden. Daarna, zegt Bijlsma, is er niet veel goeds toegevoegd, maar wel veel verkwanseld.
Sparing versus sharing
In de basis komt een belangrijk deel van de kritiek van Bijlsma voort uit een diepgaande kloof die zich onder natuurbeschermers aftekent tussen land sparing en land sharing.
De sparers zeggen dat natuur zoveel als mogelijk moet zijn afgescheiden van menselijke activiteiten. De natuur moeten we zoveel mogelijk haar gang laten gaan; puur natuur laten zijn. De menselijke activiteiten, die scherp van de natuur gescheiden zijn, kunnen dan intensief zijn, zich concentreren op een kleiner oppervlak, waardoor er weer meer ruimte overblijft voor natuur.
De sharers daarentegen vinden dat menselijke activiteiten, mits goed geregeld, prima kunnen samengaan met natuurwaarden. Natuur moet ook kunnen worden beleefd. En sterker nog, zeggen ze, je kunt helemaal geen keiharde scheiding maken tussen natuur en niet-natuur, omdat ze elkaar altijd zullen beïnvloeden. Bijlsma, hoewel niet zo heel makkelijk in een hokje te stoppen, bevindt zich toch meestentijds in de hoek van de sparers. Hij zegt: Laat de natuur met rust, die ontwikkelt zich zelf wel in een richting die past.
De mens als kroon op de schepping – of niet?
Bijlsma zegt ook nog wat anders: Bijna alles wat we proberen te doen als mensen om de natuur te helpen – of te managen – is gedoemd te mislukken, omdat we de complexiteit van de natuur helemaal niet goed begrijpen. Er is veel meer onderzoek nodig, maar zelfs dan is het maar de vraag of ons begrip ooit ver genoeg zal reiken.
We leggen hier een andere diepe kloof bloot. Want enerzijds zijn er mensen die vinden dat de mens onderdeel is van de natuur, er niet boven staat, en zich er ook vooral niet teveel mee moet bemoeien – waar Bijlsma dus bij hoort. En anderzijds zien sommige mensen zichzelf (bewust of onbewust) als de kroon op de schepping, die – in positieve gevallen – de dure plicht geeft om voor al het andere te zorgen, of – in negatieve gevallen – het recht om al het andere haar wil op te leggen en uit te buiten.
Natuurmonumenten is, met haar visie waarin rentmeesterschap en beheer essentieel zijn, van dat laatste kamp – wel van de positieve kant natuurlijk. In het boek ‘ Uit Balans – Werken aan natuurbescherming in Nederland ‘ staat het zelfs letterlijk op pagina 7: “De mens geeft, de mens neemt”. Dit staat uiteraard los van mismanagement of domheid, waarvan Bijlsma in zijn boek helaas ook veel voorbeelden geeft: Gemarkeerde bomen die moesten blijven staan maar toch worden gekapt, onwelgevallige rapporten die in een la verdwijnen, korhoenders die voor veel geld telkens weer uit Zweden worden gehaald om vervolgens in Nederland direct te worden opgepeuzeld. Je zou zeggen dat niemand daar voorstander van kan zijn.
Het korhoen; gelukkig hebben we de postzegels nog. Afbeeldingen van Wikimedia Commons.
Te weinig natuur
Zelf bevind ik me stevig in het kamp van de sharers – ik denk dat ook ons boerenland en onze steden een grote natuurwaarde (kunnen) hebben en dat die keihard nodig is om biodiversiteit te borgen. Er is simpelweg te weinig ruimte, zeker in Nederland, om voldoende puur natuur te hebben. De druk van buitenaf – bijvoorbeeld van recreatie en verstoring – zal in ‘puur natuur’-gebieden altijd groot blijven. Om over andersoortige milieuvervuiling (zoals stikstofneerslag) maar te zwijgen.
Er is naast het zwart en het wit ook grijs nodig.
Of beter gezegd misschien, er is naast grijs en donkergroen ook lichter groen en grijsgroen nodig. Ook de heren van Natuurmonumenten in het boek ‘Uit balans’ vinden dat.
We zijn het overigens allemaal hartgrondig met elkaar eens dat er te weinig natuur is in Nederland.
Een groter, meer samenhangend deel van Nederland zou moeten worden apart gezet als natuur. En dan kan omliggende semi-natuur (zoals natuurvriendelijk boerenland, of natuurrijke stadsparken) idealiter een groter deel van de toeristische druk afvangen – de intensieve recreatie. Het kan, maar het vraagt wel om scherpere beleidskeuzes op het gebied van ruimtelijke ordening. En handhaving.
Natuur als museum
Bijlsma schrijft in zijn boek veel over bossen die, volgens natuurbeheerders, moeten worden omgevormd tot open gebied, bijvoorbeeld heide, stuifzand of veengebied. Wat veel geld kost, enorme kaalslag geeft en niet altijd even succesvol is. Dat brengt ons bij de laatste intense discussie binnen natuurminnend Nederland.
Natuur is volgens sommigen namelijk niet altijd de juiste natuur. Je zou misschien zeggen – en dat doet Bijlsma ook – dat als je in een gebied de natuur gewoon zijn gang laat gaan, er automatisch de voor die plek meest passende natuur ontstaat. Echter, daar is niet iedereen het voetstoots mee eens.
Natuurmonumenten, en ook andere organisaties, zien zichzelf als hoeders van de Nederlandse natuur en van het landschap. In ‘Uit balans’ schrijven ze letterlijk: “Natuurmonumenten beheert en beschermt de canon van het Nederlandse landschap”. Een soort museum dus.
Dan is beheer nodig om de museale landschappen in de juiste staat te houden of zelfs terug te brengen in de ‘oude glorie’. Het dan net als bij een monumentaal pand.
Sterker nog, beheer is essentieel, omdat nu de externe invloeden (stikstofneerslag, verdroging) en landschapsprocessen (overstromingen) totaal anders zijn, vergeleken met de tijden waarin die landschappen ontstonden. Heidevelden, blauwgraslanden, rietvelden – eigenlijk zijn ze meer cultuurhistorie dan natuur. Dat erkent Natuurmonumenten ook volmondig. Maar in dat eeuwenlange samenspel tussen mens en natuur zijn wel hele mooie dingen ontstaan, met een hoge biodiversiteit en hoge natuurwaarde. En als we niks doen verdwijnen dat allemaal. Dus moeten we ze proberen te behouden, ook al betekent dat het voeren van eindeloze gevechten tegen nog eindelozere bierkaaien.
Maar, zegt Bijlsma, door gebrek aan kennis gaat het ingrijpen vaak fout. Vanzelfsprekend is voor de natuur het slechte doen altijd slecht (laten we zeggen bijvoorbeeld: een snelweg plat door de Wolfhezer- en Doorwerthse Heide aanleggen). Maar het goede proberen te doen is niet altijd goed. Het lijkt wel alsof het de intentie is die het meest telt (‘We hebben toch maar weer mooi wilde natuur aangelegd’) en niet het resultaat. En al helemaal niet op langere termijn, als de meeste natuurbonzen allang weer hun interesse verlegd hebben naar het volgende prestigieuze project.