Recepten met veldsla

Veldsla

Oorspronkelijke versie: 2 september 2018, bijgewerkt op 13 oktober 2024

Leestijd: 17 minuten

Inhoudsopgave

Valerianella locusta – synoniem: Valerianella olitoria

Veldsla, ezelsoren, korensla, akkersla, vette kous, witmoes (Nederlands); Rapunzel, Rabünzchenbaldrian, gewöhnlicher Feldsalat; (echter) Nüsslisalat, Vogerlsalat, (echter) Ackersalat (Duits); corn salad, lamb’s lettuce, loblollie, rapunzel (Engels); mâche, oreillette, rampon (Frans); songino, soncino, dolcetta, valeriana (Italiaans); canónigo (Spaans)

Grote Noordhollandse – eigen foto

Naam

Veldsla heeft vele streeknamen ([15] geeft al negentien Duitse namen, [17] geeft achttien Franse namen). Dit betekent impliciet dat het al heel lang geleden werd verspreid en (waarschijnlijk) genuttigd.

Valerianella is een verkleinwoord voor Valeriana. Dit sluit aan bij wat we verderop (o.a. bij De Lobel) zien, de onduidelijkheid waar het gewas onder te vatten. Valerianella is uit het Italiaans overgenomen. Het komt van het Latijnse valere, dat heilzaam betekent. Locusta wijst op een vaste plek (vgl locatie). Vermoedelijk de korenvelden. Olitoria betekent dat het betrekking heeft op keuken of keukenkruiden.

De Nederlandse naam behoeft geen toelichting, die is verklaart zichzelf. Met dien verstande dat het in Nederland ook is het gekend als eenjarig onkruid dat in korenvelden staat – anno 2024 kunnen we beter ‘stond’ zeggen – en daarom ook wel korensla wordt genoemd. Vergelijkbaar met het Engelse corn salad.

De verklaring voor het Duitse Rapunzel, dat ook in het Engels wordt gebruikt, kent nogal een relatie met het sprookje van de Gebroeders Grimm. Lees dit. Het Engelse lamb’s lettuce verwijst naar de vorm van het blad dat op een lamstong lijkt. Want in het vroege voorjaar, de lammertijd, kan veldsla nog steeds nieuw blad aanmaken. En het Nederlandse ezelsoren wijst op de vorm van de oren van een ezel.

Plant

Veldsla is een winterharde wintergroente. die, in principe, in de nazomer c.q. begin herfst wordt gezaaid. Het is tweejarig, d.w.z. in het tweede jaar vormt het zaad. Het blad wordt van pakweg medio november tot maart meest in salades gegeten.

Het geslacht Varianella behoort tot de kamperfoeliefamilie (Caprifoliaceae) tot 2003 heette het valeriaanfamilie (Valerianaceae), welke naam nog wel wordt gehanteerd, is ondergeschoven bij de Caprifoliaceae. De valeriaanfamilie kent op haar beurt ca. 350 geslachten, die over drie stammen/subfamilies worden verdeeld: Triplostegieae, Patrinieae en Valerianeae, waartoe een paar genetische clusters (clades) behoren. Varianella locusta vormt tezamen met Fedia zo’n clade. De andere veldsla’s V. eriocarpa en V. dentata vormen samen een andere clade.

Dit is geen sla in de zin van de Lactuca sativa (de echte sla-soorten). Veldsla is een valeriaan. Iets totaal anders. Het is verwant met Valerianella officinalis, de kalmerende valeriaan, waarvan de wortels worden gebruikt. Van veldsla valt u echter niet in slaap. Integendeel. Het is zeer gezond.

Veldsla vormt een lage rozet met lepelvormige bladeren tot 15 cm lang.[2]. Het is een winterhard gewas. die temperaturen tot -20o, -25oC verdraagt. In milde klimaten, zoals in de Lage Landen, wordt het als wintergroente gekweekt.

Bij warm weer schiet de plant makkelijk in zaad, waarbij de plant vertakte stengels met trossen bloemen produceert. De bloemen hebben een bleekblauwe kroon van vijf vergroeide bloemblaadjes van hooguit 2 mm lang en breed, en ze tellen slechts drie meeldraden. Eens de bloem is berucht worden dopvruchten gemaakt.

Historie

Het is een wilde plant die als inheems wordt beschouwd in grote delen van Europa (incluis Azoren, Canarische Eilanden en Madeira), het noorden van Afrika en het westen van Azië. Het komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zee-gebied, men denkt van Sicilië en Sardinië [8]. De Candolle voert daarbij als argument aan dat voor veldsla, zoals wij dat kennen, geen Griekse of Latijnse naam bestaat en dat het pas na de Middeleeuwen wordt besproken. Zelfs in Franse 17e-eeuwse groente-/moestuinboeken is het niet opgenomen. Het moet dus een moderne groente zijn [13]. Volgens [14] heeft veldsla zich na de zeventiende eeuw in Frankrijk en Duitsland gevestigd. Dit is onjuist, gezien wat de arts-botanici in hun kruidenboeken schrijven.

Veldsla komt niet boven de 60 graden noorderbreedte voor – dus Zuid-Scandinavië nog wel [11]. De plant kent nogal wat variëteiten als het gaat om lengt en breedte van het blad en de mate van rozetvorming. In het gebied rond de Franse stad Nantes is het een belangrijk cultuurgewas. De mâche nantaise is een veldslavariëteit met Europese Beschermde Geografische Aanduiding.


Veldsla is een van de weinige gewassen die in Midden-Europa in cultuur zijn gebracht [15]

De oudste vindplaatsen zijn paalwoningen uit de nieuwe steentijd en bronstijd (4600 tot 800 v Chr) bij de Bodensee en Zürichsee. Men vond resten van zowel Valerianella locusta en Valerianella dentata (getande veldsla). Men denkt dat de veldsla met zaad van granen uit het Middellandse Zee-gebied naar boven de Alpen is meegekomen. Uit [21] blijkt dat bij opgravingen van een Romeinse nederzetting bij Naaldwijk zaden van veldsla zijn gevonden. Omdat het ook een inheems wild gewas is, schrijven de onderzoekers: “Het is dan ook goed mogelijk dat deze groenten uit de buurt zijn verzameld en zijn verwerkt in de maaltijd.” De Romeinen aten onder andere biet, peen, gewone veldsla en selderij en de kruiden dille, mosterdzaad en koriander om de smaak te verrijken.

Hildegard von Bingen spreekt in haar Physica (ca. 1155) van ‘De Denemarcha’. Het zou helpen tegen longontsteking en jicht. Maar het werd niet echt geteeld in de Oudheid en Middeleeuwen (500 – 1500 n Chr), maar werd in de late Middeleeuwen wel in cultuur gebracht [8].

Leonhart Fuchs

Leonhart Fuchs‘ New Kreüterbuch (1543 – dat is eind Middeleeuwen) bevat van veel gewassen de eerste zinvolle afbeeldingen. We menen ook veldsla te herkennen, dat bij hem Groß Baldrion heet. (Daar zit wel wat overeenkomst met valeriaan in.) In het Latijn Phu en Nardus sylvestris.

Hij vermeldt een aantal andere namen, zoals Dennenmarck, Katzenkraut en Augenwurzel. Dat laatste wordt met “darumb das die katzen die wurzel dises kraut gern riechen / und ihre augen damit stercken.” Nu weet je waarom katten zo goed in het donker kunnen kijken.

Naast Groß Baldrion bestaat ook de Gemein Baldrion, die op onze echte valeriaan lijkt.

Volgens Fuchs is veldsla niet algemeen voorkomend in het Duitsland van toen. Het moet “in den gärten gezilt werden / dan er in unseren landen nit gemein ist.” Dus zo inheems was de veldsla niet, mogen we hieruit concluderen.

Voor wat betreft de werking wordt vooral de wortel gebruikt, al dan niet in poedervorm. In wijn opgelost en gedronken: “Sie stillt den weetagen der seiten. Bringt den frawen ihre zeit.” En oogdruppels van kookvocht van de wortel geven weer helder zicht.

Maar over het blad eten wordt niets gezegd. Dus de vraag is of het als groente werd gezien.

Veertig jaar later noemt Tabernaemontanus het in zijn Neuw Kreuterbuch (1588) Lactuce agnina (lamssla) en zegt dat het als een moesplant moet worden beschouwd.

John Gerard

In zijn The Herball (1597) behandelt John Gerard vijf variëteiten van ‘Valerian or Setwall’. En dan: “I have another sort of Valerian, the seede whereof was sent me from that reverend Phisition [arts] Bernard Paladan, under the totle of Valeriana Mexicana […..] greenish leaves like those of Corne Sallade (which we have set foorth among the Lettuce, under the title Lactuca Agnina, or Lambes Lettuce) [….]” Hij neemt de naam van Tabernaemontanus over en ziet kennelijk drie veldsla’s: twee Lactuca‘s en een Valeriana.

Volgens Gerard worden deze twee, algemeen bekend als Olum album, door sommigen abusievelijk tot de valerianen gerekend. Hij beschrijft de rozetvorm en het zachte blad. En omdat het als sla wordt gegeten, plaatst hij het bij de Lactuca. Hij verwijst naar Dodoens, die het Album olus noemt, en in het Nederlands ‘witmoes’. Hij bschrijft het gebruik als sla in de winter en de eerste lentemaanden: “[….] it serves for a sallade herbe, and is with pleasure eaten with viniger, salt, and oile, as other sallades be [….]” [9] Hiermee is duidelijk dat het inderdaad na de Middeleeuwen in de hoven en moestuinen in de Lage Landen werd geteeld. De Candolle had het niet helemaal bij het juiste eind, het werd wel degelijk al in de zestiende eeuw door Fransen als groente geteeld.

Rembert Dodoens

In het Herbarius oft Cruydt-Beock (1554) van Rembert Dodoens heet het Valeriana Locusta. In het Cruydt-Boeck van 1618 (na Dodoens overlijden verschenen en bewerkt door Françoys van Ravelingen) is naast Valeriaan ook Valerianella opgenomen, dat nog steeds de geslachtsnaam is. Er staat dat dit geslacht tot de salade-gewassen moet worden gerekend.

De plant wordt keurig beschreven en “men vindt dit cruydeken in de bouwlanden ende velden tusschen t Coren seer dickwijls ende overvloedichlijck / soo wel in Neder Duytschlandt / als in Hooch Duytschlant [zonder dt] / Beemerlant [Bohemen] / ende oock elders.”

Voor wat betreft de namen wordt, naast Witmoes en Veltcroppen, Cleerooge ook als Nederlandse naam vermeldt. Dit sluit aan bij Fuchs’ Augenwurzel. Hoewel het dus bij Varianella in de index staat, noemt Van Ravelingen toch de Latijnse naam Album olus.

En over het gebruik staat dat het een goede sla voor de winter is, “met Edick, Olie ende Saut van veelen met goeden smaeck gegeten wort als ander Salaet: Ende voorwaer het en wordt geenszins voor het slechtste Salaet-Cruydt ghehouden.” Dus best wel lekker..”

In het Bijvoegsel wordt verwezen naar Lobel, die het voor een klein soort valeriaan houdt. En eerst in deze paragraaf valt de naam Valerianella, de kennelijk in Italië gangbare naam.

Varianellen en valerianen

Bij Valeriaan wijdt Van Ravelingen behoorlijk uit en refereert aan de Phu van Dioscorides en de Nardus Cretica die Plinius de Oudere in zijn Historia Naturalis heeft opgenomen. (Dat betreft onzes inziens dan niet zozeer veldsla.) Maar tussen alle valerianen zijn er volgens hem ook [1] de “aldercleynste valeriaene”, door Lobel Phu minimum genoemd en [2] Veltcroppen, die dan de tweede allerkleinste zouden moeten zijn, en door Van Ravelingen (dus) elders beschreven.

De gewasgroep valerianellen is kennelijk door Fabius Columna voor het eerst zo beschreven, zo lezen we. “Den naem Valerianella wort in Italien gegeven alle de cruyden die den Nardus in den reuck van heur wortelen gelijcken / est mogen alle in het geslacht van Phy oft Nardus silvestris begrepen worden […]” Vervolgens worden drie soorten Varianella beschreven. En dat bij valeriaan…., terwijl de veldsla in de index onder varianella is te vinden en naar de hiervoor beschreven witmoes of veltcroppen verwijst. Kortom, dit komt licht verwarrend over.

Vremde oft valsche Valeriane

Mathias de Lobel vermeldt in zijn Kruydtboeck (1581) veldsla in het hoofdstuk “Beschrijvinghe van Speercruydt. Of de Valerianen van vele landen die van Dioscorides zijn.”

Phu is de naam die Dioscorides gebruikt, aldus De Lobel. De meeste gewassen in dit hoofdstuk hebben de geslachtsnaam Valeriana. En dan is er de paragraaf ‘Vremde oft valsche Valeriane’. De Lobel snapt niet dat de volgende twee gewassen door velen onder de valerianen worden vermeldt, terwijl ze flink anders zijn. De eerste is Aldercleynste Valeriane en de tweede is Veldt-Croppen [met dt], beide met de soortnaam Phu en de veldsla heet inLatijn Phu minimum alterum.
“Dit cruydt groeiet zeer vele inde sandachtighe coren velden van Brabant/Vlaenderen/Franckerijck/Enghellandt/ ende zeer veel omtrent Antwerpen.” Verder schrijft De Lobel er eigenlijk niets over. Niets heilzaams en ook niet dat het als salade wordt gegeten.

Jan van der Groen heeft Veldt-Salaet of Vette-Kous in Den Nederlandtsen Hoevenier (1670) staan. Kort, maar het is als moestuingewas vermeld.

Steven Blankaart heeft het als Olus album en in het Nederlands als Veld-Sala of Koren-Sala opgenomen in zijn ‘Den Nederlandschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden’ (1698).

Uit Steven Blankaart’s Den Nederlandschen herbarius (1698)

In de Beschryving van de Moes- en Keuken-Tuin (1769) van Johann Hermann Knoop is Veld-Salaad opgenomen. Andere namen zijn o.a. Vette-Kost, Winter-Rapuntze en Winter-Salaad. Hij vermeldt twee Latijnse namen: Olus album en Lactuca agnina. En hij noemt een trits namen zoals die door botanici zijn gebezigd.

Knoop kent drie variëteiten: met langer, ronder en gezaagd blad. “Het is de eerste die het meest in de Moest-Tuinen gecultiveert word.” Het zaad wordt gewonnen van de planten die de winter over hebben gestaan en het daaropvolgende voor jaar in bloei schieten. Bij Huishoudelyk Gebruik noemt hij de salade, zoals eerder vermeld. “[…] hoe jonger en kleinder de Veld-Salaad is, hoe aangenamer van smaak […]” en vermeldt een paar combinaties, zoals met andijvie of biet. En dat veldsla goed is voor scorbutige mensen (scheurbuik dat op vitamine C-gebrek duidt).

T.F. Uilkens heeft veldsla met de Latijnse naam Valerianella olitoria in in zijn Groot Warmoeziers Handboek (1855) staan. Hij beveelt de volgende variëteiten aan:

  1. De la régence, salade de chanoine, Poule grasse – zeer aanbevelenswaardig, de salade de chanoine is klein en zien we wel eens in de winkels liggen
  2. Ronde veldsla (Fedia auricula thans Valeriana dentata geheten)
  3. Veldsalade van Italie (Fedia eriocarpa thans V. eriocarpa) – deze zou in Le bon Jardinier (1851) als voortreffelijke salade zijn vermeld;
  4. Valeriaan van Algiers (V. cornucopiae), ook wel Afrikaanse valeriaan genoemd. Iets om ‘s zomers te eten.

Vimorin [17] maakt onderscheid tussen twee groepen veldsla: de Mâche Commune (gewone veldsla, V. locusta) en de Mâche d’Italie (Italiaanse veldsla, de V. eriocarpa). Onder de gewone veldsla vallen de variaties Mâche Ronde, met iets ronder blad, Mâche Verte d’Étampes, met geaderd blad en Mâche Verte a Coeur Plein, met klein blad, een beetje minder productief dan de andere. Tot de Italiaanse tak behoort ook de Mâche d’Italie a Feuille d Laitue, veldsla met slablad.

Nederland

Lange tijd is veldsla zowel in tuinen en hoven geteeld als wild geplukt; pas laat in de twintigste eeuw wordt het commercieel geteeld. Eerst in Frankrijk, daarna België en andere landen. Dat valt samen met de energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw. Er is bijna geen groente die zo weinig warmte nodig heeft als veldsla. In 2024 wordt het in Nederland nog als een kleine, specialistische markt betiteld, maar groeiend omdat de consument gemak wil en makkelijker een zakje veldsla pakt [20] [22]. Het gevolg ervan is dat het nu ook een zomerteelt is en veldsla jaarrond in de supermarkt ligt.

Culinair

Het blad wordt over het algemeen rauw gegeten en bewerkt zoals je sla zou bewerken en zoals Dodoens bijna vijfhonderd jaar geleden: met wat olie en zout. Je kunt het ook stoven, alhoewel wij er geen recepten van kennen. De plant groeit als een rozet. Je kunt de “kropjes” intact laten door het worteltje en misschien wat lelijke buitenste blaadjes er met de vingers af te knijpen. Je kunt ook de schaar nemen en de onderkant eraf knippen: dan heeft u losse blaadjes.
Veldsla heeft vocht nodig. De blaadjes verslappen snel. Als dit het geval is, is er een eenvoudige remedie: leg ze een uurtje in een bak water (of de schone gootsteen).

[12] Heeft het erover dat bloemen en bloemstelen ook eetbaar zijn en dat veldsla goed samengaat met kruidige en knapperige groenten als veldkers, radijs, wortels. En dat het in aardappelsalades, soepen, groentepuree en omeletten kan worden gebruikt.

Veldsla met yacon
Veldsla met walnoten en Parmezaanse kaas

Bewaren

In de koelkast een week. Maar waarom zou je het bewaren als je het zo makkelijk zelf kunt telen en elk moment oogsten?

Voedingswaarde

Per 100 gram:

calorieën21 kcal 16 kcal*
water92,8 gr
eiwitten (proteïne)2 gr
vet (lipiden)0,4 gr
koolhydraten3,6 gr
voedingsvezel1,2 gr
suikers 
disacharidendie, als ze er zijn, vormen een onderdeel van de koolhydraten
mineralennatrium 4 mg; kalium 459 mg; calcium 38 mg; magnesium 13 mg; fosfor 53 mg; ijzer 2,18 mg; koper 134 µg; zink 590 µg, mangaan 359 µg; selenium 0,9 μg
Vitaminen: 
Retinol (A)650 μg (en beta caroteen 3900 µg*)
thiamine (B1)71µg
riboflavine (B2)87 µg
niacine (B3)415 µg
pantotheenzuur (B5)42 μg
vitamine B6273 μg
folaten (totaal – B11/ B9)145 μg (foliumzuur)
cobolamines (B12)0
ascorbinezuur (C)38,2 mg
vitamine D0
vitamine E (alfa-tocopherol) 600 μg*
Vitamin K (phylloquinone) 
Aminozuren*o.a. 88 mg arginine; 35 mg histidine; 130 mg isoleucine; 140 mg leucine; 110 mg lysine; 11 mg methionine; 96 mg fenylalaline; 20 mg threonine; 20 mg tryptofaan; __ mg tyrosine; 110 mg valine
Lipiden: 
Verzadigde vetten0
Enkelvoudig onverzadigd 
Meervoudig onverzadigd 
Cholesterol0
Purine34 MG
Bron [6] en [18] is alleen als het sterk van [6] afwijkt of aanvult, met * aangegeven

Nul is ook een waarde. Wat onbekend is, is niet ingevuld.

Met 38 mg/100 gram een relatief hoog gehalte aan vitamine C, voor een wintergroente (een navel-sinaasappel heeft 59 mg/100 gram). Ook het foliumzuurgehalte is fraai (goed voor zwangeren).

Teelt

ZaaienIn de Lage Landen is het best begin tot medio september te zaaien. Kan nog eens in februari. Het kiemt na een dag of tien.
UitplantenEr wordt ter plekke in regels gezaaid. Probeer een paar cm tussen de zaden te houden. (De zaden zijn vrij groot.)
OogstIn principe 40 dagen na zaaien. november en later.

Als je als een professionele teler veldsla ook in de zomer wilt telen, dan zijn daar wel wat risico’s aan verbonden. Er kunnen fiks wat afwijkingen door de hogere temperatuur ontstaan, zoals lepelblad: een opkrullende bladrand. Onderzoek [24] toont aan dat een 20oC de beste opbrengst geeft, hogere temperatuur leidt tot lagere opbrengst.

Plantafstand

20-30 cm tussen de rijen.

Water

Ze houden van water, maar kunnen best een tijd zonder gieten, mits het niet te zonnig en heet is.

In bloei, met wat winterpostelein rechtsonder – eigen foto

Bodem & standplaats

Veldsla heeft geen bijzondere voedingswensen. Het is een kleine tere plant, die altijd wel wat te eten vindt.

Bemesting

Wij telen veldsla in de koude bak, nadat de augurkplanten zijn weggehaald. Af en toe halen we de ruiten weg om de regen erop te laten vallen. En als het erg warm is, de ruiten natuurlijk open zetten.

Rassen

Er is grootbladige (G) en kleinbladige (K) veldsla.

Grote Noordhollandse (G) ofwel (Noord)hollands breedblad (G) ofwel Broeivet ofwel Amsterdamse vet. Elan (G) heeft grote meeldauwresistentie. Rozekrans (K), Groen Volhart (K) en vele andere. Wij telen Grote Noordhollandse.

Oude rassen: Gelber Nüssler (G, 1929, V. eriocarpa, behoorlijk schietvast), Etampes (K, 1883, geaderd blad, robuust, compact), Coquilles de Louviers (K)

En er is een Mâche d’Italie a feuille de Laitue – een met blad alsof het sla is.

Zaadteelt

Zaad – foto: Stefan Lefnaer, Commons Wikimedia

De planten bloeien in het voorjaar / de zomer. Als ze in de koude bak hebben overleefd – u heeft niet alles opgegeten – dan willen ze wel wat eerder bloeien. Laat enkele planten groeien. Ze worden dan ca. 30 cm hoog. De bloemen lijken erg op vergeet-me-nietjes. Insecten zorgen voor de bestuiving; het zaad is ergens in juni rijp. ‘Ze zitten elk in een plat, lichtbruin omhulsel, dat gemakkelijk afvalt en open springt. Op lichte grond kan zaadwinning gebeuren door een laagje grond onder de planten weg te nemen en uit te zeven’, aldus [2]
Vers zaad is niet meteen zaaibaar; de plant wil enige kiemrust. Het zaad is volgens Uilkens zeven tot acht jaar houdbaar, wij houden het op een jaar of vier. Na twee of drie jaar holt de kiemkracht achteruit, is onze ervaring. En wij bewaren het nog wel in de koelkast. verder: Zaad winnen

Ziekten en belagers

Beestjes. Slakken, rupsen, pissebedden verdenken we ook. In de koude bak is wel sprake van enige vraat, maar niet veel. Het is een sterke plant.
Meeldauw, maar dan meestal bij beroepstelers. Smet, oftewel rotten van de onderste bladeren, kan ook voorkomen. Dit komt door schimmels als botrytis, sclerotinia of rhizoctonia.

Literatuur: [1] Food Plants of the World; [2] Handboek Ecologisch Tuinieren; [3] Planten voor Dagelijks Gebruik; [4] Groente & Fruit Encyclopedie; [5] Wikipedia 10-24 EN, NL, DE, FR; [6] USDA National Nutrient Database for Standard Reference; [7] A Modern Herbal, mrs. M. Grieve; [8] Das Lexikon der alten Gemüsesorten; [9] Rare Vegetables, John Organ, 1960; [10] The Oxford Companion to Food; [11] Sturtevant’s Edible Plants of the World; [12] Cornucopia; [13] Origines des plantes cultivées (1883), Alphonse De Candolle; [14] Illustriertes Handbuch des Gartenbaus. Ein Hand-, Lehr- und Nachschlagebuch aus der Praxis für die Praxis (1909), H. Settegast; [15] Haferwurzel und Feuerbohne (2002), B. Bartha-Pichler en M. Zuber; [16] Dictionnaire Vilmorin des Plantes Potagères (1947); [17] Les Plantes Potagères (1883), Vilmorin; [18] Der kleine Souci, Lebensmitteltabelle für die Praxis, 6e druk, 2023; [19] Larousse Agricole, 1922; [20] Groenten Nieuws, 16 juli 2018; [21] Vechten tegen het wassende water in de Romeinse tijd – Een archeologische opgraving in plangebied Hoogeland-Oost, ’t Zand Heultje te Naaldwijk, ADC Rapport 3186, 2012; [22] Baatje teelt hele jaar door veldsla, Nieuwe Oogst, 7 november 2019; [23] Teelttips voor veldsla van topkwaliteit, Tom Beyers, Proefcentrum voor de Groenteteelt, 4 oktober 2013; [24] The Effect of Growth Medium Temperature on Corn Salad, Baby Leaf Yield and Quality, Luisa Dalla Costa c.s. HortScience, december 2011; [25] Genetic diversity within lamb’s lettuce (Valerianella locusta L.)
and across related species determined by AFLP markers, Jasmina Muminovic c.s., Plant Breeding, 28 juni 2008; [26] Phylogeny and biogeography of Valerianaceae (Dipsacales) with special reference to the South American valerians, Charles D.Bell, oktober 2004, Elsevier Organisms, Diversity & Evolution;

Plaats een reactie