Een bongerd is een hoogstamboomgaard die door de meer massale fruitteelt een beetje verloren is geraakt. Door de toenemende belangstelling voor voedselbossen komt ook hoogstamfruit weer onder de aandacht. En eerlijk gezegd begint menig voedselbos als een boomgaard. Alleen al om die reden is dit boek van Michiel Bussink een aanrader van de eerste categorie.
Je hebt van die boeken die èn informatief en praktisch zijn èn aangenaam om te lezen èn aantrekkelijk geprijsd zijn. Dit is er een van. Voor iedereen die (gezamenlijk) met fruitbomen aan de slag wil.
Michiel Bussink geeft in dit boek een helder overzicht van alle mogelijkheden, behandelt aspecten waar je vooraf goed over na moet denken om gezamenlijk een bongerd aan te leggen. Van locatie en omvang tot inrichting (rassenkeus), beheer, organisatie en financiering. Hoe werk je samen, wat mag je van de gemeente verwachten. En wat op de iets langere termijn? In het eerste hoofdstuk ‘– Buurtbongerds: een kennismaking’ noemt hij een stuk of tien voorbeelden van gezamenlijke boomgaarden in Nederland en door het boek heen behandelt hij zeven voorbeelden uitgebreider, van Arnhem tot Winssen.
Ook als je geen gezamenlijke boomgaard maar alleen voor je eigen huishouden een wil aanleggen, is het een plezier om te lezen. Kopen!
Mededeling voor de
voedselboswachters
Velen onder ons willen tegenwoordig in hun buurt een voedselbos aanleggen.
Nog los van de definitie van wat het werkelijk is, is een echt voedselbos een
enorme stap die veel plantenkennis en investering verlangt. En je kunt het vaak
niet alleen. We zien regelmatig op sociale media foto’s voorbijkomen van, in
een met (kweek-)gras begroeide akker of veld, geplante fruitbomen. Dat noemt
men dan enthousiast een voedselbos (in aanleg). En wij denken dan: dat heette voorheen
een boomgaard – een bongerd.
Waar een echt voedselbos veel vraagt, is het misschien wel veel leuker en
makkelijker om met buurtgenoten een bongerd aan te leggen op een stuk braak
liggend terrein. En wie weet wordt het in fase twee of drie een voedselbos. Maar
lees dan eerst dit boek.
Titel | Handboek Buurtbongerds |
Van | Michiel Bussink |
Uitgever | Stichting Land & Keuken |
ISBN | 978 90 903 201 37 |
Verschenen | november 2019 |
Prijs | € 19,95 |
Verkrijgbaar bij | Kies voor de boekhandel van steen en cement. En àls je een webshop prefereert, kies dan deze. |
Gratis voedsel voor iedereen
Telkens als we de landsgrenzen zijn gepasseerd, verbazen we ons er over dat in de ons omringende landen de fruitbomen gewoon langs de weg staan. Meest binnenwegen, maar toch. Iedereen kan daar plukken of rapen. Gratis voedsel. Maar niet in Nederland. Het zou gevaarlijk zijn, hebben we begrepen. Rapers en plukkers die omver worden gereden, appels die op een auto vallen of op het hoofd van een fietser. Of van iemand die in de schaduw van de boom vertoeft. Deze ongelukken komen kennelijk alleen in Nederland voor. Er is één uitzondering: Iemand in Lincolnshire, maar dat was in 1666 en had grote gevolgen.
Bussink wijst er in zijn boek fijntjes op dat er in Groot-Brittannië de zogeheten commons zijn, stukken grond van de gemeenschap. Iets dat we in Nederland ook kennen, maar we amper bij stil staan of het überhaupt niet beseffen. En dat Karel de Grote al aanwijzingen gaf voor het planten van boomgaarden – dat moet in de Capitulare de villis et cortis (812) zijn. En, zo voegen wij er aan toe, ook Cato de Oude (234-149 v.Chr) schreef erover in De Agri Cultura (Goed Boeren). Een bongerd is dus al zo oud als de weg naar Rome.
Grote verschillen en één ding gemeen
Tussen de voorbeelden van bestaande bongerds die Bussink aanhaalt bestaan grote verschillen. Dat is leerzaam. Oud, jong, locatie, organisatie, maar het gezamenlijke is het gemeenschappelijke. Samen fruit plukken en genieten. In De Steenen Camer in Arnhem heeft men gekozen voor een adoptieboomgaard. Iedereen kan een boom huren voor 35 euro per jaar. Maar moet de boom ook onderhouden. Zo lezen we over de aanleg in Heino dat de gemeente positief was en vroeg om een plan. Een mooi staaltje van wat vandaag de dag inwonersparticipatie heet. Maar ja, de gemeente zijn wij allemaal en het instituut dat wij ‘de gemeente’ noemen is ons facilitaire bedrijf; het is van en voor onze woongemeenschap (dorp of stad). Dus niet bang zijn dat ‘de gemeente’ zomaar iets wil tegenhouden.
Eerst denken dan doen
Bussink beschrijft een breed scala aan aspecten, zoals natuurwaarde (kruidenrijke veld onder de bomen), blikvanger, beplantingsplant (lint, vierkant e.d.) smaak, onderhoud (snoei, hakhoutsingels), bewaren en verwerken van al het fruit. Maar ook de bongerd als verbindingszone tussen natuurrijke gebieden en de cultuurhistorie worden besproken.
Als je aan een gezamenlijke boomgaard begint, moet je vooral het doel voor ogen houden. Er kan weerstand komen van omwonenden – vallen de appels of peren vroeger of later bij anderen in de tuin? -, er is een zorgplicht en dat moet goed worden georganiseerd, want vrijwilligers zijn te vaak vrijblijvenders. Op pagina 45 zet Michiel de succes- en faalfactoren nog eens goed op een rijtje. Erg handig. En tegen het einde – waar anders – bespreekt hij in hoofdstuk 8 het ‘Beheer op de langere termijn’.
Feest!
Een buurtbongerd is leuk, al is het maar om met zijn allen aan te werken. En dan moet er ook worden gefeest. Maar wat? Op een van de laatste bladzijden doet de auteur een stuk of vijftien suggesties. Elke maand minstens één feestje? 🙂
Toentertijd was er een rooipremie
Mijn ouderlijk huis was het bescheiden hotel-pension De Wilg in Bergen Noord-Holland. Erachter lag een grote boomgaard met enorme bomen, waarin we als kind klommen, en uitgestrekte moestuin. De gasten gingen tot in de begin jaren zeventig nog ‘op hotel’ en kregen uit eigen tuin te eten.
Het fruit was op verschillende tijden rijp, werd geplukt (de boom in), een deel tamelijk direct gegeten, een deel omgezet in appelmoes voor het volgende jaar en een deel werd verspreid op oude kranten op een vloer in een koele kamer gelegd. Dat was onze wintervoorraad. (En er werden in boomgaard en moestuin geen ‘gewasbeschermingsmiddelen’ gebruikt.)
Ergens in de zeventiger jaren deed de overheid een aanbod: Voor het rooien van hoogstamfruitbomen kon je een leuk bedrag krijgen. Dat heette een rooipremie. Op die wijze wilde men kennelijk de afzet voor de professionele telers in de Betuwe stimuleren. Daar zijn mijn ouders niet op ingegaan. Maar anderen wel; veel hoogstamboomgaarden verdwenen.
Deze foto is van ca. 1920 – heel ver voor mijn geboorte. Overigens is vandaag de dag is alles anders: het pand is verbouwd tot extreem luxueus particulier bezit, de boomgaard en moestuin erachter is verkaveld en er staan huizen op. Tot zover de vooruitgang.