Oorspronkelijke versie: 25 maart 2008, volledig herzien op 12 juli 2024
Leestijd: 24 minuten
Inhoudsopgave
Beta vulgaris subsp. vulgaris convar. vulgaris var. vulgaris en Beta vulgaris var. esculenta
Biet, kroot, beetwortel (Nederlands); Rande, Bete, Rübe, gemeine Rübe, Rahne (Duits); beetroot (Engels); betterave (Frans); barbabietola (Italiaans); remolachas de huerto, betabel (Spaans)
Het geslacht Beta behoort tot de kleine onderfamilie Betoideae van de Amarantenfamilie (Amaranthaceae). De soort vulgaris heeft drie ondersoorten (subspecies/subsp), waarvan de vulgaris de consumptiebiet, suikerbiet, voederbiet en snijbiet omvat. Een andere ondersoort is esculenta, hiertoe behoren de consumptiebieten Albina Vereduna, Burpee’s Golden en Crapaudine. En er is de ondersoort adanensis, een wilde soort die vooral in Griekenland, Cyprus, Israël, westelijk Syrië en Turkije voorkomt. Maar niet iedereen houdt zich aan deze ondersoorten. In [22] worden Albina Vereduna en Burpee’s Golden onder vulgaris geschaard.
Beta vulgaris subsp. vulgaris kent vijf groepen van cultuurgewassen [22] [25]:
- Altissima (suikerbieten: Beta vulgaris subsp. vulgaris convar vulgaris var. altissima)
- Conditiva (consumptiebieten, voorheen deel van Crassa-groep, Beta vulgaris subsp. vulgaris convar. vulgaris var. vulgaris)
- Crassa (voederbieten: Beta vulgaris subsp. vulgaris convar. vulgaris var. crassa)
- Cicla (snijbiet, Beta vulgaris subsp. vulgaris convar. cilcla var. cicla)
- Flavescens (zilversteel, snijbiet, Beta vulgaris subsp. vulgaris convar. cilcla var. flavescens)
Enfin, deze indeling is gedetailleerde taxonomie, iets voor de heuse botanici.
Naam
Het Nederlandse biet komt van het Latijnse beta en wordt, via bete, beete, biete uiteindelijk biet. In eerste instantie is de beta, beete een louter bladgewas. De wortel ervan wordt dan logischerwijs beet-wortel genoemd. De Engelsen noemen het beetroot, de Fransen betteraves, van biet-knol, bette-rave. Maar op een of andere wijze raakte in Nederland het woord biet gebruikelijk voor de wortel, en het blad werd snijbiet. De Duitsers spreken standaard van Rüben (knollen), waaronder ze koolraap, knolraap en ook de biet-wortel scharen.
Het Nederlandse woord kroot is vermoedelijk afgeleid van karo(o)t, zoals de biet vroeger soms ook werd genoemd. De eerste bieten waren immers niet rond, maar gewoon dikkere wortels. Ze werden door de oude arts-botanici onder de knollen of wortels (peen, pastinaak e.d.) geschaard.
Latijnse beta is van Keltische origine, neemt men aan, maar er zijn geen echte aanknopingspunten gevonden [25]. Hoewel Matthias de Lobel en T.F. Uilkens van mening zijn dat het van de tweede letter van het Griekse alfabet, ß, komt omdat “wegens de vorm van het gewas, welke even als de B ook in het toppunt hare dubbelheid behoudt […]” Uhm….ja, ja…. Vulgaris betekent algemeen voorkomend. Esculenta komt van het Latijnse esca, dat spijs of eetbaar betekent.
Plant
De biet is eenjarig, tweejarig of meerjarig. Het is een kruidachtige plant tussen de 20 tot 120 sm hoogte. De gekweekte vormen (subsp. vulgaris) zijn bijna altijd tweejarig.
De wortel kan een zeer verdikte, rondachtige of spoelvormige bol (hypocotyl) zijn met een rode, witte of gele kleur, of hij kan lang, dun, vezelig en vertakt zijn. De wortel heeft ringen, vergelijkbaar met de jaarringen van een boom.
De vertakte stengel heeft bij de wilde vormen vaak liggende en bij de gecultiveerde vormen rechtop groende takken, die hoekig, ribbelig en groen of rood zijn gestreept. De onderste bladeren hebben een lange bladsteel, die bij sommige cultuurvormen sterk verdikt kan zijn en wit, geel of rood gekleurd. Het blad is langwerpig ovaal of eivormig, ietwat vlezig, glanzend, groen tot donkerrood van kleur en heeft duidelijke nerven. De bladrand is gaaf of licht gegolfd. [5 DE]
De bloeiwijze is uit rechtopstaande, langwerpige stengel, die duidelijk gescheiden is \van het bladgedeelte. De bloemen staan alleen of in groepjes van twee of drie (tot acht) in de oksels van korte schutbladeren. De bloemen zijn tweeslachtig, klein: 3 tot 5 mm lang en 2 tot 3 mm breed. Bestuiving is over het algemeen door de wind. De vrucht is een doosvrucht. [5 DE] De zaden hebben een kurkachtige opvulling, dat betekent dat ze aangepast zijn aan verspreiding via water. Dat is een erfenis van hun voorouder, de strandbiet.
Historie
De ronde knolvormige biet van vandaag is iets van de laatste pakweg tweehonderd jaar. In eerste instantie – van de prehistorie tot in de Middeleeuwen – werd de Beta vulgaris subsp. vulgaris geteeld om het blad. In de oudheid is wel sprake van eetbare wortels – de wortels van snijbiet – maar dan alleen vanuit medicinaal gezichtspunt. Tegen het einde van de Middeleeuwen begon men te selecteren op de bieten met verdikte wortel, waaruit de rode biet en voederbiet voortkwamen. De suikerbiet werd pas na 1747 een geselecteerde variëteit, toen Andreas Sigismund Marggraf met rietsuiker vergelijkbare suiker uit bieten wist te winnen. [7]
Het begint met snijbiet
Beta vulgaris subs vulgaris stamt af van de strandbiet: Beta vulgaris subsp. maritima, die langs de kusten van West-Europa en de Middellandse Zee tot westelijk Azië voorkomt (Iran en noordwest India, Pakostan [7] [15]) [11]. Het zou al sinds 2000 v. Chr worden gegeten [12]. Maar de oudste archeologische vondst van vier verkoolde strandbietzaden stamt uit het Neolithicum (jonge steentijd, 11.000 v Chr – 3.000 v. Chr.), uit een nederzetting in Noord-Holland, bij het huidige Aartswoud. [5 DE/EN] [10] [13] In Denemarken, bij de thans onderwater nederzetting Tybrind Vig, waren verkoolde resten van wortels gevonden (gedateerd 5.600-4.000 v. Chr). Akkerbouw was er toen nog niet, dus het wijst erop dat het een wildplukgroente was.
Want waar en wanneer het de eerste keer in cultuur is gebracht, is moeilijk vast te stellen. Virustolerantie, maar met name iconografisch (tekst en afbeeldingen) onderzoek wijzen naar Sicilië, 2e eeuw v. Chr [7]. Hoewel het oudste geschreven bewijs van cultiveren van biet dateert van ca. 800 v. Chr. uit Mesopotamië. [11] Daar wordt silga, een vroege vorm van snijbiet, genoemd als een van de gewassen op een plantenlijst van de tuin van de Babylonische koning Marduk-apla-iddina II. [5 DE] [14] [20]
Verdroogde resten van een bieten bloemsteel waren gevonden in een paar archeologische opgravingen in Egypte, onder andere in de Saqqara piramide in Memphis. [11]
Grieken
In het oude Griekenland was de biet (snijbiet dus) veel gegeten en het was een van de offers aan god Apollo in de tempel van Delphi. En godin Aphrodite zou het eten om mooi te blijven. Biet wordt ook genoemd in toneelstukken (rond 400 v Chr) en Aristoteles (384-322 v Chr) beschreef de roodgekleurde snijbiet. De Grieken noemden de biet sikelós.
Theophrastus (370-288 v Chr) noemt de biet teutlon. (Dat is ook de naam voor de gewone pijlinktvis. Maar met veel fantasie heeft de strandbiet wel iets van een pijlinktvis.) [14] En hij beschreef een witte of lichtgroene biet, die hij Sicula noemde, naar het eiland Sicilië, waar het vandaan kwam. Tot op de dag van vandaag wordt sicula of cicla in de taxonomie gebruikt voor bladbieten. Hij noemde ook de stevige wortel: “vlezig, zoet en door sommigen rauw gegeten”. [9] [11] [24] [25]
Eudemus (370-300 v. Chr) onderscheidde vier soorten: wit, kronkelig, gewoon en donker of zwart. In Romeinse en Arabische geschriften worden meerdere kleuren genoemd, ook roze en geel [14].
Romeinen
De Romeinen gebruikten de biet, net als de Grieken, voornamelijk als een bladgroente. Ze noemden het daarentegen beta. Ze kenden twee typen beta: wit en zwart. Ze gebruikten de wortel als medicijn en als voedsel. Ze zouden het zaad al daarop selecteren. Men neemt aan dat onze rode biet, de knol, uit de Romeinse zwarte biet voortkomt. [14]
Plinius de Oudere beschrijft in zijn Naturalis Historia, boek XIX, hoofdstuk 40 vier variëteiten van biet. Hij vindt het de fijnste tuinplant en de zwarte is bekend als de Siciliaanse biet. Net als de Grieken kennen ook de Romeinen twee variëteiten: de witte (candida) en de zwarte (nigra), en Plinius voegt daar de voorjaar- en herfsttypen, genoemd naar het moment van zaaien, aan toe. De witte is zuiverend en de zwarte meer samentrekkend, zegt Plinius. Hij beschrijft dat het blad als kool wordt gegeten maar dat er ook knolvorming is.
“Biet [blad, MergenMetz] wordt meest gegeten met linzen en bonen; het wordt op dezelfde manier bereid als kool, met mosterd dat wat meer smaak geeft.”
En in boek XX, hoofdstuk 27 geeft hij vierentwintig remedies met bieten. Bieten tegen slangenbeten, bieten met knoflook tegen lintworm, bieten tegen chronische huidontsteking, enzovoorts. Hij vindt de zwarte biet meer effectief.
De Romeinse schrijver en dichter Marcus Valerius Martialis (40-104 n Chr) noemt bieten in een van zijn epigrammen (boek 3, XLVII:
In ‘De Re Coquinaria’ (222 n. Chr.), het kookboek van Apicius, wordt (vermoedelijk) het gebruik van de wortel bescrheven. Probleem is dat dit kookboek na Apicius in de 4e en 5e eeuw is uitgebreid. Maar het sap is aangenaam zoet, en de wortels van de rode en de witte biet worden als bijgerecht of vulling gebruikt [25].
Noord-Europa
De Romeinen brachten de groente, de in cultuur gebrachte biet, in de eerste eeuw na Christus naar onze omgeving – d.w.z. de zuidelijke Nederlanden en aanpalende Rijnland – [7] en het is hier sindsdien ononderbroken geteeld.
Betae of Betas is ook opgenomen in de Capitulare de Villis (812), van Karel de Grote (opgesteld door de de benedictijnse abt Ansegis van Sint-Wandrille.) Het zou ook in de kloostertuin van de Abdij van Sankt Gallen (rond 820) staan [25]. Dat is de snijbiet. En Hildegard von Bingen (1098-1179) noemt in haar boek Physica ‘De Ruba’. Dat is een witte biet (?), die zwaar op de maag ligt, maar licht verteerbaar. Ze heeft het over het schillen ervan en dat het gekookt heilzamer is dan rauw. Dat betekent niet dat deze wortels op grote schaal werden geconsumeerd. Het is medicinaal gebruik en ze schrijft ook dat ze zelden als voedsel werd gegeten. [14] [Uitgezonderd deze bron zijn vertalers van Hildegard’s werk het er eensgezind over eens dat dit de Brassica rapa, knolraap, is. De vraag is of de knolraap op dat moment al in Bingen bekend was, want in de dertiende eeuw bereikte de knolraap (pas) Vlaanderen. MergenMetz]
En nu wordt het biet
Archeologische vondsten wijzen erop dat tegen het einde van de Middeleeuwen de bieten-met-knol werden geteeld en gegeten. Ook het in 1344 opgedoken woord ‘raban’ in een Westfaals register wijst daarop [7]. Maar de exacte geschiedenis van de knolvormende biet is lastig te bepalen, door verschillende naamgeving en ook omdat bieten vaak niet van allerlei andere wortel- en knolgewassen werden onderscheiden (zie Leonhart Fuchs). Wanneer werd met knol ook biet bedoeld? [25]
Fossiele resten van zaden (doosvruchten) helpen daarentegen wel, maar onderscheid tussen snijbiet en biet geeft het niet.
In elk geval is bekend, zoals hiervoor vermeld, dat de Grieken en Romeinen al bieten kenden met een dikke(re) wortel.
Als het al niet de Romeinen zelf waren, dan hebben de barbaren de bieten met dikke wortels richting Duitsland meegenomen, waar ze zijn verbeterd, aldus [15]. (Barbaren was ooit een niet-kwaad bedoelde Romeinse uitdrukking voor vreemdelingen, niet-Romeinen. De Hunnen waren dus ook barbaren, waardoor het woord een andere betekenis kreeg.)
Het duurde tot begin 16e eeuw (einde Middeleeuwen) voordat betrouwbare bronnen meldden dat er in Toscane sprake was van bieten met dikke wortels. Tot het midden van die eeuw bleef het in Frankrijk vrijwel onbekend, maar in Duitsland kende men het wel. [15] Vanaf die tijd schreven diverse botanici over de biet, in al haar vormen en kleuren.
Leonart Fuchs
Maar Leonart Fuchs voegt in zijn New Kreütterbuch (1543) de rode biet onder de knollen ‘Von Rüeben’. De snijbiet (witte en rode Mangolt) staat honderden bladzijden verderop, in een ander hoofdstuk: ‘Von Mangolt’. Bij de knollen zegt Fuchs dat de Griekse naam Gonggyle of Gongylides is en de Latijnse Rapa. Rüben is een Duits containerbegrip voor knollen, met name koolrapen en knolrapen, maar ook bieten. Fuchs schrijft dat er tamme en wilde bestaan en dat er van de tamme zowel witte als rode knollen zijn. De wilde heten Rapunzeln, dat kleine knol betekent. Maar als je Fuchs’ afbeelding van Weiß rüben bekijkt, zie je dat de bloeiwijze en hauwen duidelijk op een kool wijzen (dus een knolraap) en dat de Rot rüben op biet lijkt. En de Rapunzel is duidelijk het rapunzelklokje.
Romana, moeder aller bieten
In Dodoen’s Cruijdeboeck (1554) wordt Beta nigra Romana geïntroduceerd. Gelijk aan de andere (snij)bieten, schrijft hij, “alleen die wortel es veel dicker ende corter/schier een Steeckrape ghelijck/die van binen schoon root es en de sueter van smaecke dan die wortelen van die andere Beeten.” Lekkerder dus.
Over het algemeen wordt in de kruidenboeken de heilzame waarde van de bieten – snijbieten – beschreven. Over Romana schrijft Dodoens dat als ze goed gekookt zijn en met olie, azijn en soms wat peper goed te eten zijn “gelijk de ghemeyne roode Caroten.”
De naam Romana duidt op herkomst Italië, maar of dat zo is?
Volgens [16] zou Romana wel eens de moeder van onze ronde bieten kunnen zijn.
Pietro Andrea Mattioli
De Italiaan Barbarus (1454 – 1493) beschreef de biet als een gewas met een lange, vlezige rechte, zoete wortel die goed te eten was. [16] In Mattioli‘s Commentariii in sex libros Pedacii Dioscoridis (1555), staan drie bieten, dat wil zeggen: twee snijbieten een een rode biet, Beta rubra. Hij zegt dat de snijbieten in Italiaanse tuinen staan, en dat de rode biet Duits is [16]. De gelijkenis met de Romana van Dodoens is groot.
Matthias de Lobel
Matthias de Lobel behandelt in zijn Kruydtboeck (1581) biet (Beta), mayer (Blitum) en fluweelbloemen (Amaranthus) in een hoofdstuk. [De Latijnse naamgeving is niet zoals die van vandaag de dag geldt, MergenMetz] Hij maakt onderscheid tussen de Witte Beete, de Roomsche Roode Beete en de Roode Beete. De Roomsche heeft een dikke wortel.
De witte is het meest gebruikt en wordt in de apotheken cicla (van Sicilië) genoemd. “Dese groeyet in alle hoven / ende heeft int eerste de bladers die vande lattouwe zeer gelijck / maer naderhant die vanden Rumex oft groote Weghebree.” Het jonge blad is dus als sla, later (is het dikker en) lijkt het meer op zuring of weegbree. “De wortel is eenen vinher dicke / faselachtich ende anderhalve palme lanck. Deze is veel scherper ende bijtender van alle d’ander / want tsap trecket snot uit den neuse.” De rode biet verschilt niet an de witte anders “dan datse bruyn-roodt is van verwe.” Maar over de Roomsche Roode Beete schrijft hij dat de wortel lijkt op die van een Steck rape (koolraap) en dat het lekker is om te eten. De Roomsche van De Lobel is zeer vermoedelijk de Romana van Dodoens.
In Boek V van l’Histoire des Plantes (1586) van Jacques Daléchamps, wordt in hoofdstuk II ‘De la Bete’ (pag 447-448), aan Dodoens’ Romana als nieuwe ontdekking gerefereerd. Deze lijkt “in alle opzichten op de rode (snij)biet, behalve de wortel, die erg groot, kort en bolvormig is en taps toeloopt als een raap. Van buiten en van binnen bloedrood en hij is veel beter dan de andere.”
Joachim Camerarius
Joachim Camerarius de Jongere bracht in 1586 een nieuwe bewerking van het Matthioli’s Kreutterbuch uit, dat eerder, in 1563, door Georg Handsch vanuit het Latijn in het Duits was vertaald. Matthioli zelf was in 1578 overleden. In Camerarius’ uitgave staat een prachtige rode biet afgebeeld.
John Gerard is in zijn The Herball (1597) vrij kort over de biet, hij benoemt de snijbieten en “er is een andere soort dat van achter de zeeën komt en door marktkoopman Lete bij mij is gebracht”. Deze is in blad, stelen en wortel rood. Wat verderop schrijft hij dat de ‘great red Beete’ of ‘Romaine Beete’ voor wat betreft blad goed te eten is en “but what might be made of the red and beautifull roote, I refer unto the curious and cunning cooke […]“
Le Jadinier Solitaire (1612)
Uit de pastikaak- of peenvormige wortels zijn grotere ontwikkeld en meer cilindrische, die ook deels boven de grond uitstaken.
In Le Jardinier Solitaire van 1612 is de teelt van bieten beschreven. Er wordt gesproken van uitplanten en het bewaren van de wortels in de kelder in zand.
In 1605 presenteert Oliver de Serres in zijn ‘Le Théâtre d’Agriculture et mésnage des champs’ (1630) op pagina 530 de Bette-Rave als een noviteit uit Italië. Hij schrijft dat blad en wortel “allemaal kunnen worden gegeten, bereid in de keuken: de wortel wordt zelfs gegeten met delicaat vlees, en het sap dat ontstaat bij het koken, vergelijkbaar met siroop met suiker, is erg mooi om te zien vanwege de rode kleur.”
Het woord biet
Rond 1631 hadden de betteraves of bette-raves in Frankrijk de Latijnse naam Beta rubra pastinaca. [16] Pas in de 19e eeuw ontstaan (plat)ronde bieten [15]. Waar Dodoens en De Lobel en anderen het steevast over beete hadden, heet het honderd jaar later in Petrus Nylandt’s De Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boeck (1682), biet. En over de roode Roomsche biet: “De wortelen van dese soorte van Biet zijn hier te Lande onder de naem van Biet-wortelen of Karooten by een yeder genoegh bekent / en tot spijse begeert.”
Het is opmerkelijk dat een gerespecteerde Italiaanse botanicus Mattioli in 1555 schrijft dat de biet-met-dikke-wortel uit Duitsland komt, en dat de Noord-Europese auteurs, te beginnen met Dodoens in 1554, door de naam Romana aan een biet te geven, zeggen dat het uit Italië en zelfs van Sicilië komt. In Groentekookboek zegt Jane Grigson dat met name de Duitsers hun best hebben gedaan bieten te telen – en te verspreiden.
“Velen nemen aan dat de rode biet vanuit Duitsland in Toscane is gekomen en daar is verbeterd en weer naar midden Europa kwam.” Aldus [20] en [22]. We hebben er geen aanwijzing voor gevonden, ook niet in [25].Een andere theorie is dat de biet-met-dikke-wortel via Arabisch Spanje naar Bourgondië (het huidige Nederland) kwam en van daar naar Rijnland-Palts (Duitsland). De naam Burgunderrübe zou daarop wijzen [22]. Burgunderrübe is anno 2024 een ander Duits woord voor voederbiet.
Nederland
In Johann Hermann Knoop’s Beschryving van de Moes- en Keuken-Tuin (1769) gaat het in het hoofdstuk Bete in principe over vijf verschillende snijbiet-variëteiten. Hierna is het hoofdstuk Bete-Wortel. “Dit is een Mede-zoort, of liever verandering, van de voorheen gemelde rode Beet [….]”. Daar is er maar één van, dus geen lange lijst van soorten, wel diverse Latijnse namen, onder andere die van Dodoens: Beta rubra romana. (Overigens, Dodoens schreef B. nigra romana.) Bij Cultuur heeft Knoop het over wortels en langere wortels. Dus er is nog geen ronde biet. Huiselijk Gebruik schrijft hij dat ze gaar worden gekookt en “vervolgens de Huid ‘er afgetrokken, en in dunne Schyven gesneden zynde, als Salaad met Boom-Olie etc, doch zelden alleen, maar meest met ander Salaad als WInter-Andijvie, Vette Kous, witte Kool-Salaad […..]” En hij geeft een recept voor het in het zuur inleggen.
De ronde biet
We nemen aan dat de ronde biet ergens in de 18e eeuw is ontstaan. Mogelijk is de kleine rode Castelnaudary een voorstadium, omdat deze al wat ronde vorm heeft [24].
In H. Settegast’s ‘Illustriertes Handbuch des Gartenbaus. Ein Hand-, Lehr- und Nachschlagebuch aus der Praxis für die Praxis’ uit 1909, staat een afbeelding met vormen van rode biet uit het einde van de 18e, begin 19e eeuw. Een cylindrische ontbreekt. Maar het geeft wel een aardig beeld. [24]
T.F. Uilkens kent in zijn Groot Warmoeziers Handboek (1855) het hoofdstuk Beet en gebruikt de termen Mangelwortel, beetwortel gaat en bieten-planten ogenschijnlijk door elkaar. Drie namen voor hetzelfde. “De wortels worden met eene viertandige vorkuitgegraven, het blad afgesneden [….] naar den kuil of hoop gebragt [….]” Hij benoemt: (1) de groote roode, (2) de kleine roode, eertijds castenaudary genaamd, (3) de rode ronde, in alles aan de voorgaande gelijk, doch in plaats van langwerpig, rond van vorm, (4) van Bassano, “knol platachtig even als die der turneps (knolrapen) van buiten rood, doch het vleesch wit met rode aders, deze wordt als eene der besten in het Noorden van Italië zeer hoog geacht.” Is dit een voorouder van de Chioggia-biet? [20] zegt vanb wel. (5) de gele, aan de eerste gelijk, doch veel zoeter van smaak, (6) de gele van Casternaudary [schijfverschil, MergenMetz], (7) de ronde gele, is dit Burpee’s Golden? (8) Duitsche gele, een suikerbiet, (9) t/m (12) suiker- en voederbieten, (13) de witte, “(groote en kleine) teederder en veel fijner da de anderen, doch van eenen min of meer eigendommelijken smaak.” Uilkens wijdt behoorlijk uit over de suikerwinning en vertelt hoe men elders bieten toepast.
In 2023 bedroeg de productie van rode bieten, dus consumptiebieten, ruim 52.900 ton op 836 hectare. Consumptieaardappelen was 3.555.305 ton op 75.675 hectare. Nogal een verschil. Maar voor wat betreft export van verse consumptiebieten is Nederland nummer 1 in de wereld met een waarde van $154 miljoen in 2023. Daarmee 44% van de markt bedienend. Nummer 2 is Mexico dat 10,5% bedient. [27]
Culinair
De opgezwollen wortels (knollen, maar dat zijn het eigenlijk niet) worden gegeten en soms het (jonge) blad. Van snijbiet wordt het blad en soms ook de stelen gegeten. Zie daar.
Rauw (eerst schillen), geroosterd of gekookt verwerken. De kooktijd bedraagt een uur tot twee uur. Na het koken kunt u de bieten met de hand pellen. Dat kan al snel onder de koude kraan. Bieten ook in de oven laten garen: pak ze in eigen loof of aluminiumfolie in. Leg ze 3 a 4 uur op 150o C in de oven. Daarna pellen.
Bieten worden warm of koud gegeten. In plakjes, blokjes of geraspt. Of in zuur bewaard.
Bewaren
Koken, schillen, in plakjes snijden en in zuur leggen. Maar dat is helemaal niet nodig om ze te bewaren. Bieten kunnen zo van het land, heel goed, hoewel rasafhankelijk, worden bewaard. De late oogst. Draai het loof eraf. Bewaar koel. Tegen de winter inkuilen of in kistjes met klam zand in de kelder. Oppassen op schimmel, oppassen op uitdroging.
Wij bewaren ze in onze kuil in de grond.
Voedingswaarde
Rode biet, 100 gram gekookt:
calorieën | 47 kcal |
water | 86,2 gr |
eiwitten (proteïne) | 1,5 gr |
vet (lipiden) | 0,1 gr |
koolhydraten | 8,4 gr (suikers: 274 mg glucose, 253 mg fructose, 7857 mg saccharose) |
voedingsvezel | 2,5 gr |
disachariden | die, als ze er zijn, vormen een onderdeel van de koolhydraten |
mineralen | natrium 58 mg; kalium 407 mg; calcium 17 mg; magnesium 20 mg; fosfor 44 mg; ijzer 890 µg; koper 82 µg; zink 357 µg, mangaan 244 µg; selenium 0,6 µg; jood 0,4 µg; chloride 82 mg |
Vitaminen: | |
Retinol (A) | 1,8 µg (en beta caroteen 11 µg) |
thiamine (B1) | 22 µg |
riboflavine (B2) | 42 µg |
niacine (B3) | 200 µg |
pantotheenzuur (B5) | 130 µg |
vitamine B6 | 50 µg |
folaten (totaal – B11/ B9) | 83 µg |
cobolamines (B12) | __ |
ascorbinezuur (C) | 10 mg |
vitamine D | __ |
vitamine E (alfa-tocopherol) | __ mg |
Vitamin K (phylloquinone) | __ µg |
Aminozuren | o.a. 13 mg aan tryptofaan; 33 mg threonine; 53 mg leucine; 82 mg lysine |
Lipiden: | |
Verzadigde vetten | 18 mg (waaronder 18 mg palmitinezuur; 0 mg stearinezuur) |
Enkelvoudig onverzadigd | 7 mg (7 mg oliezuur) |
Meervoudig onverzadigd | 49 mg (41 mg linolzuur; 8 mg alfalinoleenzuur) |
Cholesterol | __ |
Oxaalzuur | 181 mg |
Purine | 19 mg |
Teelt
Zaaien | Biet verlangt een koele periode van onder de 10 graden om tot kiemen te komen (vernalisatie).Het zaad zit in kurkachtige zaadkluwen met 1 tot 5 zaadjes erin. Soms zijn de kluwen al uit elkaar gevallen. |
Wisselteelt | Pas na vier jaar weer (snij-)biet telen op grond waar het eerder was geteeld. |
Uitplanten | n.v.t. bieten worden ter plekke gezaaid en uitgedund. |
Oogst | zomer en nazomer tot de vorst; let wel: de biet wordt verhout, wordt vezeliger, naarmate hij (te) lang in het veld staat. |
Plantafstand
10 cm in de rij; 30 cm tussen de rijen.
Water
In droge perioden, anders krijg je taaie knollen. Dus moestuiniers op zandgrond: let op uw bieten. (In de praktijk loopt dit wel los.)
Bieten wortelen overigens diep. De verdikte wortel zit aan het aardoppervlak, maar de dunne wortels kunnen wel 30 cm diep gaan.
Tip: Mulch! Dat houdt tevens de grond koel en daar houden bieten van.
Bodem & standplaats
Behoorlijk vochthoudende grond. Ze groeien het best in koele condities, dus mulchen helpt, net als buurplanten die de bodem in de schaduw houden. Slechte buren zijn overigens aardappel, prei, spinazie en maïs. Goede buren zijn kolen, sla, knoflook, courgettes, augurken, koriander, dille, snijbonen.
Bemesting
Weinig tot geen mest of compost, ongeacht grondsoort. (Maar wel weer iets meer dan andere wortelgroenten – wij houden hier in de praktijk geen rekening mee: het is een bed met wortelgroenten, iedereen is gelijk.) Op zandgrond veel kali, andere grondsoorten matig kali. Kali zit in houtas.
Rassen
Er zijn ronde bieten (r), platronde bieten (p), halflange (h) en lange (l) variëteiten. Je mag in onze webwinkel kijken.
Oude rassen: Deventer zwartblad (h, puntig/conisch, vermoedelijk Noire de Lausanne), Egyptische platronde (p, 1813/1871), Bassano (p, 1841) en Chioggia (r, vroeg – mooi rood-wit geringd, licht zoet, zou een gemuteerde Bassano zijn [20]); Golden (16e eeuw), Burpee’s golden (r, geel); Detroit Dark Red (r) is een goede bewaarbiet. (Net als Long Season.) Vroege bloedrode (18e eeuws); Noire de Lausanne (h, conisch,1892), Bull’s Blood (r, 1840)
Nieuwe rassen: Robuschka (r), Sneeuwwitje (r), wintersonne (r), foniro (l), cylindra (l) en allerlei F1- hybriden, maar willen we dat?
Zaadteelt
Bieten voor zaadwinst niet voor eind juni zaaien, anders worden ze te groot om te overwinteren. Bieten zijn windbestoven kruisbestuivers. Er zijn minstens tien planten nodig. Om kruisbestuiving te voorkomen, 300 meter afstand bewaren tot andere bieten of snijbieten. Na bewaring (beste max 5o C) in de winter de knollen weer planten. De bloei is in de zomer.
Overigens: bij koele perioden (onder de 10o C) willen bieten wel eens gaan schieten. Eigenlijk is dat niet de bedoeling, maar je kunt er gebruik van maken….
Ziekten en belagers
Amper. Er zijn wel veel belagers, en soms zie je dat de buitenkant van de biet wat is aangevreten (een slak), maar daar houdt het wel bij op. Tenzij je echt pech hebt. Lees [2].
Kiemschimmels voorkom je door in niet te natte grond te zaaien, bestrooi de zaairegels met grof zand.
In de zomer van 2014 bleek dat de woelmuis een grote belager is. Door de milde winter waren er zeer veel muizen.
Literatuur: [1] Food Plants of the World; [2] Handboek Ecologisch Tuinieren; [3] Planten voor Dagelijks Gebruik; [4] Groente & Fruit Encyclopedie;[5] Wikipedia NL/DE/EN/FR 6-7-2024; [6] USDA National Nutrient Database for Standard Reference; [7] Geschichte der Rübe (Beta vulgaris L.) mit Beiträgen durch Großrestfunde vom Niederrhein, Karl-Heinz Knörzer, in: Paleoethnobotany and Archaeology. 8th Symposium International Work Group for Palaeoethnobotany, 1991, pag 159–164; [8] Macrobotanische resten in de terp Peins-Oost, Annet Nieuwhof, Universiteit Groningen, 2012; [9] De introductie an onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, A.C. Zeven (red.), Vereniging voor Landbouwgeschiedenis, 1997; [10] A Mosaic of Habitation at Zeewijk, Nederlandse Archeologische Rapporten 047; [11] Domestication of Plants in the Old World – The Origin and Spread of Domesticated Plants in South-west Asia, Europe, and the Mediterranean Basin, Ehud Weiss, Daniel Zohary, Maria Hopf, Oxford University Press, 2012; [12] Nutzpflanzen, Wolfgang Franke, 8e druk; [13] Plant remains from Aartswoud, a neolithic settlement in the coastal area, J.P. Pals in Plants and Ancient Man, 1984 pag 313-321; [14] Beetroot, Stephen Nottingham, 2004; [15] Histroires de Légumes, INRA, 2015; [16] Sturtevant’s Edible Plants of the World; [17] CBS Akkerbouwgewassen; voorlopige en definitieve oogstraming 10 juli 2024; [18] Rode biet / kroot, Sprenger Instituut,1954; [19] Der kleine Souci/Fachmann/Kraut, 6e druk; [20] Haferwurzel und Feuerbohne, 2002; [20] Das große Biogarten-Buch, Andrea Heistinger, Arche Noah, 2013; [21] The Oxford Companion to Food, Alan Davidson, 1999; [22] Das Lexikon der alten Gemüsesorten, Arche Noah, ProSpecieRara, 2014; [23] Cornucopia; [24] Kulturpflanzen in der Schweiz, Peer Schilperoord, 2019; [25] Geschichte der Rübe als Kulturpflanze, Edmund O. von Lippmann, 1925; [26] Handbuch Samengärtnerei, Ulmer, 2010; [27] Tridge.com; [28] Evolution of Root Morphilogu in Table Beet: Historical and Iconographic, Frontiers in Plant Science, 2021