Dit is een zeer rijk boek, vol ideeën, verwijzingen en dwarsverbanden. Auteur Michiel Korthals, emeritus hoogleraar toegepaste filosofie aan de WUR, beheerst zijn materie. Hij raakt de grote kwesties rondom voeding en landbouw in de kern. En schuwt het engagement niet.
Samenwerking, vervreemding, voedselvaardigheden. Drie woorden die vaak terugkomen in dit boek. Het is eigenlijk een boekje, want het bevat slechts 126 pagina’s tekst. Maar qua rijkdom van de analyse en de denkpatronen is het toch wel echt een BOEK.
Van toegevoegde waarde
We lazen eerder boeken van Jozef Keularz, nog zo’n rijpe milieufilosoof, en van Martin Drenthen, de iets jongere uitvoering. Het lijkt erop dat uitgever Noordboek met een serie bezig is in deze hoek van dieper en onafhankelijker nadenken over natuur, milieu, landbouw en voeding.
Dat waarderen wij. Het is geen lichte kost, maar het zijn wel boeken die echt iets toevoegen aan het debat (in plaats van random dingen te roepen of anderen na te praten). En die wat ons betreft laten zien dat, als je er echt goed over nadenkt en alle velden overziet vanuit een relatief onafhankelijke positie, de uitkomst onontkoombaar is:
Titel | Eetbare natuur – De essentie van landbouw en voeding |
Van | Michiel Korthals |
Uitgever | Noordboek |
ISBN | 9789056157487 |
Verschenen | 23 maart 2021 |
Prijs | € 14,90 |
Verkrijgbaar bij | Alle boekhandels en indien u online wenst te winkelen, raden we deze aan. Dan verdient de echte boekhandel zelf ook nog iets. |
Vervreemding
Korthals gebruikt in zijn boek meermaals het woord ‘vervreemding’, als het om de afstand gaat die tussen mensen en voeding, landbouw en natuur is ontstaan. Aan den lijve ondervond ik het in Brazilië. Rijdend door katoenvelden die zich tot de horizon uitstrekken, in zinderende hitte, over stoffige wegen van rode aarde. Met nul leven. Geen vogel, geen vlinder, geen enkel afwijkend plantje. Het enige dat bewoog was de gigantische GPS-gestuurde oogstmachine aan de horizon. Het meest vervreemdende: Iedereen vond het normaal, en ik (toen) ook. Eindeloze doodsheid. Goedbeschouwd is het in Nederland op sommige plaatsen niet veel beter.
De vlucht naar voren en het kaartenhuis
Ik schrijf over mijn ervaring bij deze katoenboer, omdat die zo sterk in mijn geheugen staat gegrift, en, vooruit, omdat katoenvelden zo ontzettend fotogeniek zijn. Maar ik had iets vergelijkbaars kunnen schrijven over andere boeren waar ik op bezoek was; boeren die voeding produceren: melk, vlees, soja, mais, suiker. In Brazilië of in Nederland. Of in Californië, of in Engeland, of in Oekraïne, of…. Allemaal ondernemers, vaak familiebedrijven, die het goed proberen te doen binnen hun kaders. Kaders van ervaring, van buren, van opleiding, wetgeving en van wat afnemers en leveranciers (en bankiers) verwachten. De vlucht naar voren: groter, meer land, meer koeien, meer machines, meer kunstmest.
Het is een steeds wankeler kaartenhuis dat vaak als efficiëntie gepresenteerd wordt: Kijk eens wat een hoge opbrengst per hectare wij halen! Maar waarbij steeds hogere kosten moeten worden gemaakt om het kaartenhuis overeind te houden. Nog meer kunstmest, nog meer pesticiden, nog meer herbiciden, nog meer irrigatie. Enorme monoculturen. Bij veel akkerbouwers is de bodem verworden tot een substraat zoals steenwol in kassen wordt gebruikt. Het dient alleen nog als basis, omdat een plant nu eenmaal niet in de lucht kan groeien. En verder moet alles kunstmatig worden toegevoegd: water en voedingsstoffen, maar ook bestrijdingsmiddelen. Als dat niet gebeurt, en niet precies op de juiste manier, dan mislukt het. De plant sterft, er komt een plaag of de akker verdroogt. En de boer verliest zijn bedrijf en inkomsten.
Samenwerking
En dat terwijl de natuur alles zelf kan. Terecht schrijft Korthals dat we altijd moeten samenwerken met de natuur, vooral wanneer we ons voeden. Landbouw en voeding zijn de draaipunten van onze levens. We moeten er dus echt anders mee leren omgaan. Maar dat is lastig, want bij weinig onderwerpen is de kloof tussen productie en consumptie zo groot als bij voeding. De meeste mensen houden ontzettend van lekker eten en drinken en het neemt een belangrijke plaats in het sociale leven in. Maar tegelijkertijd weten ze vrijwel niets af van het maken van voeding in de landbouw, de industrie en de wetenschap. Dat heeft twee kanten: Enerzijds houden veel producenten in de keten liever de deur dicht, anderzijds steken veel consumenten ook wel erg graag hun kop in het zand.
Leven is samenwerken met de natuur en onszelf
Voedselvaardigheden
Uiteindelijk komt Michiel Korthals terug bij de term ‘voedselvaardigheden’, die hij al in een eerder boek gebruikte. Voedselvaardigheid omvat veel aspecten. Het kunnen omgaan met kennis en informatie over voedingsmiddelen. Bijvoorbeeld misleidende teksten op verpakkingen doorzien. Maar ook je bewust zijn van normatieve vragen zoals de behandeling van dieren in de vlees-industrie. En natuurlijk genieten van smaken, de esthetiek van voeding, het creatieve. Het zelf maken en genieten van voedsel. Het gaat niet alleen om gezondheid – juist niet!
We moeten onszelf niet leren om gezond te eten maar om goed te eten
En jemig wat zijn er toch veel zaken verbonden met voeding. Korthals schiet van de vraag of hygiëne nou goed of slecht voor ons is geweest, via de scheiding van banken in commercieel en nuts-delen, de vraag hoe 10 miljard mensen zichzelf in de toekomst gaan voeden en het belang van streekproducten, naar de constatering dat de Nederlandse intensieve veehouderij op de lange termijn niet levensvatbaar is. Soms is het boek wel wat rommelig – het raakt de kwesties, maar werkt ze vervolgens niet echt uit, en schiet weer naar het volgende.
Efficiënt of niet?
Schokkende cijfers staan er ook in het boek. De grote agro-food belanghebbenden in Nederland schermen altijd graag met de efficiëntie van de Nederlandse landbouw. Wij zijn zo fantastisch! Wij voeden de wereld! Terecht merkt Korthals daarover op dat deze efficiëntie geleid heeft tot hoge opbrengsten, een enorme export, maar ook tot enorme import.
Maar is de Nederlandse landbouw wel echt zo efficiënt? Dat ligt er natuurlijk aan hoe je het bekijkt. Cijfers zijn geduldig, dat weet ik, en je kunt alles altijd krom rekenen. De grote agro-food spelers presenteren hun efficiëntie meestal in kilo’s opbrengst per hectare. Daarmee blijft buiten beeld wat er allemaal ingestopt is om dat fantastische resultaat te krijgen.
In ‘Eetbare natuur’ worden andere cijfers gepresenteerd: de productie van voedsel in Nederland wordt afgezet tegen de hoeveelheid energie die daarvoor nodig is. Volgens deze berekening gebruikten Nederlandse boeren in 1950 81 gigajoule fossiele energie om een totale hoeveelheid voedsel te produceren met een energie-inhoud van 100 gigajoule. Ongeveer de helft van die 81 was directe energie (benzine voor de tractor), de andere helft indirect (energie die nodig is voor bijvoorbeeld de productie van kunstmest). En nu komt het: in 2015 was de benodigde energie om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren gestegen tot 225 Gigajoule. De directe energie is gestegen naar 101 Gigajoule (door mechanisatie en kassenteelt) en de indirecte naar 124 Gigajoule (door onder andere toename van het gebruik van kunstmest). Al met al kost de Nederlandse landbouw dus (fors) meer energie dan ze oplevert. Dat is bijzonder schokkend. Als je als mens meer energie verbrandt dan je binnen krijgt, val je af, en dat kun je niet ongelimiteerd blijven doen want dan sterf je de hongerdood. Eigenlijk precies wat er met onze planeet aan de hand is.
Ik kan blijven citeren en graven naar interessante denkbeelden uit dit boek, maar dat doe ik dus niet. Op iedere pagina staat wel weer een waardevol inzicht. Lees het zelf, als deze materie je warme interesse heeft. En eet goed. En vooral: leer je kinderen goed te eten.