Dieren in ons Midden

Met de titel ‘Dieren in ons midden’ belooft het boek opheldering te verschaffen over onze wonderlijk verhouding tot dieren. Waarom vindt iemand vlees of eieren van eigen dieren onsmakelijk? Waarom gooien mensen hooibalen over de hekken van de Oostvaardersplassen en eten ze ondertussen kiloknaller vlees? Na lezing blijkt het boek meer over natuurbescherming te gaan en minder over onze directe relatie tot dieren, dan de titel doet vermoeden. Stikstof en klimaatverandering beheersen thans de maatschappelijke discussie over de positie van de landbouw versus de natuur. Het boek verschaft helderheid over de verschillende stromingen binnen de wereld van ecologen en natuurbeheerders. Stof tot lezen, stof tot nadenken. Heel nuttig als achtergrond voor iedereen die zich met natuur bezighoudt.

Ondanks de goede leesbaarheid is dit geen lichte kost en dus een boek voor de liefhebber of professional.

Waarom gooien mensen hooibalen over de hekken van de Oostvaardersplassen en eten ze twee uur later thuis kiloknaller-vlees?

Duale verhouding

In dit kader: Ons bonte-Bentheimer-varken Kaatje is net bevallen. Ze heeft acht intens schattige biggetjes die nu nog binnen blijven in het hok. Maar als moeder de tijd rijp acht dan komen ze lekker scharrelen in het bos, en rustig opgroeien. Totdat ze worden verkocht om verder mee te fokken (het betreft immers een zeldzaam ras) of om geslacht te worden.

De veganisten en vegetariërs onder u kunnen hier misschien niet veel mee aanvangen. Ze vinden het zielig! Of dat mensen dieren op geen enkele manier moeten gebruiken voor eigen gewin. Misschien vindt u het zelfs walgelijk. Dat kan, en is aan u. Diversiteit is een groot goed. Meer bijzonder vind ik dat veel niet-vega’s dit ook zielig vinden, of zelfs vies, en het moeilijk zouden vinden om een ‘huisdier’ vlees te eten. Er was bij mij ooit een meneer die een Marktplaats-koopje kwam ophalen en onze kippen opmerkte. Een gesprekje ontstond over hoe leuk kippen zijn als huisdier. Je geeft ze wat oud brood en verlepte sla, ze scharrelen gezellig rond in de tuin, en daar krijg je dan een ei voor terug. Wereldbeelden clashten toen hij met een vies gezicht zei: “Maar eten jullie die eieren dan ook op?”


Dit boek gaat daar dus niet (direct) over, maar wel over pastoralen en primitieven, over ecomodernisten en doemdenkers of over rewilding. Ondanks het gebrek aan duiding, is het ook wel prettig dat Keulartz zich niet te scherp uitspreekt. Want polarisatie is er – in de wereld van natuurbeheer dan wel agrarische sector – al genoeg.

Titel Dieren in ons midden – Samenleven met dieren in het tijdperk van de mens
VanJozef Keulartz
UitgeverNoordboek Natuur
ISBN978 90 561 555 13
VerschenenOktober 2019
Prijs€ 24,90
Verkrijgbaar bijKies voor de boekhandel van steen en cement. En àls je een webshop prefereert, kies dan deze.

Pastoralen versus primitieven

In het eerste deel van het boek legt Keulartz het verschil uit tussen de pastorale en de primitieve benadering van natuurbeheer. Hij doet dat aan de hand van de historie van de Nederlandse natuurbeweging plus twee casussen: de reeds genoemde Oostvaardersplassen als voorbeeld van de primitieve benadering, en het heidegebied Planken Wambuis op de Veluwe als voorbeeld van de pastorale visie.

In mijn – ongetwijfeld ongenuanceerde – samenvatting is het als volgt: de primitieven zijn voorstanders van de wilde natuur, en willen die koste wat kost beschermen, of anders nieuwe wilde natuur aanleggen. Ze vinden dat echte wilde natuur volledig moet worden afgescheiden en afgeschermd van menselijke invloeden. Beelden van eindeloos golvende grasvlakten met grote kuddes wisenten verschijnen voor mijn geestesoog.
De pastoralen, anderzijds, zijn juist van het mens-inclusieve, en kijken als ideaalbeeld naar pre-industriële kleinschalige agrarische landschappen. Heidevelden, blauwgraslanden, heggen, geriefbosjes en struwelen, dat werk. Hun focus ligt trouwens ook wat meer bij de planten, waar de primitieven meer op dieren gericht zijn.


Aaibaar of eetbaar?

Op die dieren ligt ook veel nadruk in de publieke opinie. Want we willen allemaal dat ene schattige aaibare dier redden. Voor het lot van allerlei andere dieren sluiten we gemakshalve onze ogen. Bijvoorbeeld insecten zijn daarvan de dupe [link naar recensie Goulson/Tuinjungle], maar ook de dieren in de intensieve veehouderij.
Jozef Keulartz wijdt een hoofdstuk aan de Oostvaardersplassen, waar hij intensief bij betrokken was. Hij schetst een onthutsend beeld. Bijvoorbeeld over de toch tenminste enigszins hypocriet te noemen intensieve betrokkenheid van boeren, jagers en paardenhouders (of politici met warme banden daarmee) bij de protesten. Over de belangrijke rol die sociale media speelden in het totaal uit de hand lopen van de discussie. En over het feit dat het proactief afschieten van grote aantallen – bijna 2000! – edelherten, het uiteindelijke resultaat na jarenlang gedoe, veel minder protest opriep dan het reactieve afschot dat daarvoor usance was – waarbij alleen de zieke en zeer sterk verzwakte dieren werden afgeschoten!
Fijntjes noteert Keulartz dat het vlees van de afgeschoten edelherten vrijwel direct was uitverkocht.


Dweilen met de kraan open

Keulartz zegt dat zowel de primitieven als de pastoralen in Nederland tegen problemen aanlopen. De primitieven, omdat de ruimte voor natuur in ons land eigenlijk te beperkt is voor goed functionerende wilde ecosystemen, en er dus meestal toch een vorm van beheer nodig blijkt. Nog los van het feit dat echt wilde natuur misschien wel helemaal niet meer bestaat. En dan is er nog het fenomeen maatschappelijk draagvlak. Zie de Oostvaardersplassen.
De pastorale visie is ondertussen ook lastig houdbaar, door de druk van intensieve landbouw en recreatie op de mens-inclusieve landschappen, en de hoge kosten van het intensieve beheer dat vaak nodig is. Zie Planken Wambuis. Het allerbelangrijkste probleem raakt echter alle natuurbeschermers: veranderende omgevingsfactoren zoals klimaatverandering, verdroging, en vermesting (= stikstofproblematiek). Keulartz noemt het ‘dweilen met de kraan open’.


Ouderwetse doemdenkers versus ecomodernisten

In het tweede deel van zijn boek gaat Keulartz in op de visie van de redelijk recent op het toneel verschenen ecomodernisten. Die profileren zichzelf als een positief, high-tech alternatief voor de ‘ouderwetse doemdenkers’ van de traditionele natuurbeweging. Ze vinden dat de landbouw verder moet intensiveren, zodat die minder land nodig heeft, en er op die manier meer land overblijft voor natuur. Er zijn dus parallellen met de primitieven van hiervoor: natuur en landbouw moeten vooral gescheiden blijven. De ecomodernisten vinden nog meer: bijvoorbeeld dat invasieve soorten niet zo’n probleem hoeven te zijn maar juist verrijkend kunnen werken, en dat verlies van biodiversiteit niet zo’n ramp hoeft te zijn. Daar kun je natuurlijk vraagtekens bij zetten, en dat doet Keulartz gelukkig ook. Invasieve soorten zijn overal ter wereld dezelfde: die soorten die zich heel succesvol kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden, of die van hoge stikstofgehaltes houden. Denk aan de vos, de Japanse duizendknoop of de brandnetel. Dus als we die soorten niet bestrijden op plekken waar ze niet thuishoren, eindigen we overal ter wereld met eenzelfde setje. Een beetje saai – en het komt de veerkracht van het gehele ecosysteem waarschijnlijk uiteindelijk niet ten goede.


Rewilding als de heilige graal? Maar hoe speel je voor god?

In het derde en laatste deel van ‘Dieren in ons midden’ komt het concept rewilding uitgebreid ter sprake. Is dat dan de toekomst van het natuurbeheer?
Volgens Keulartz is rewilding: ‘…ecologische en evolutionaire processen (…) herstellen met behulp van bestaande sleutelsoorten of van de ecologische vervangers van uitgestorven sleutelsoorten.’ Daaronder valt bijvoorbeeld de succesvolle herintroductie van wolven in Yellowstone, waar de wolf sinds de jaren 1920 uitgeroeid was. Maar ook de serieuze lopende poging tot het op basis van fossiel DNA terugfokken van de wolharige mammoet in Siberië (lees dit). Of het introduceren van niet-inheemse soorten als ecologische vervangers van verdwenen soorten; bijvoorbeeld plannen om kamelen en olifanten te introduceren als vervangers van uitgestorven grote grazers in Amerika.

Daar zou je toch op het proefwerk ‘Voor God Spelen’ een ruime voldoende voor moeten krijgen.

Maar het probleem blijft: Wat is je referentiekader? Ga je voor dieren die 100 jaar geleden in een gebied leefden, of 10.000 jaar gelden? Of die er helemaal nooit voorkwamen? En gaat die ene toegevoegde soort dan alle problemen oplossen? Of ontstaan er juist nieuwe problemen? Wat dat betreft is voorzichtigheid geboden: de introductie van vreemde diersoorten is op veel plekken in de wereld vrij rampzalig gebleken.


Duiding ontbreekt

Dit laatste deel van ‘Dieren in ons midden’ is daarmee een doorkijkje naar de toekomst. Maar waar ik hier een synthese had verwacht, een duiding van al het interessants dat we eerder hebben kunnen lezen, en misschien zelfs de mening van de auteur, blijft dat allemaal uit. Na de beschrijving van de conflicterende richtingen waarin wordt gedacht, gaat het laatste hoofdstuk dus over rewilding. Daarna eindigt het boek vrij abrupt. Dat is ietwat onbevredigend.

Maar de schrijver blijkt toch een mening te hebben
Maar Keulartz heeft meer geschreven dan dit boek . Met dank aan het grote internet wordt al snel duidelijk dat de auteur wel degelijk een mening heeft. Een zeer gedegen, genuanceerde mening ook nog. Bijvoorbeeld in dit artikel, geschreven samen met Pieter Pekelharing voor het wetenschappelijk bureau van Groen Links, laat hij zien waar hij staat. Het is een lang, breedvoerig artikel. Maar aan de doorzettende lezer toont het dat, als je allerlei zaken met betrekking tot milieu, mens en natuur uit verleden en heden logisch uitredeneert, al die draden uiteindelijk bij elkaar komen in twee onontkoombare conclusies:
1. de veestapel moet kleiner, en
2. de landbouw moet schoner en natuurinclusiever.

Met scheiding van intensieve landbouw en ‘wilde’ natuur – de visie van de primitieven dan wel de ecomodernisten – kom je er dus m.i. niet. Simpelweg omdat de intensieve landbouw in dat scenario niet goed genoeg te controleren is en teveel nadelige invloed uitoefent op het milieu en het klimaat. Daardoor kan de ‘wilde’ natuur niet goed functioneren en holt de biodiversiteit achteruit. Dat is wat er momenteel gebeurt.
Aan de andere kant is pastorale natuur – natuurinclusieve, schone landbouw – heel belangrijk, maar ook niet zaligmakend. Want veel van de grote, stoere diersoorten (denk bison – tijger – zeearend) passen niet in het pastorale plaatje. Beide zijn dus complementair. En beide zijn nodig.

Tenslotte
Een kleinere veestapel en schonere, natuurinclusievere landbouw (waarin dieren zichtbaar zijn en met respect behandeld worden) kunnen hopelijk ook onze relatie tot dieren normaliseren. Facebook afschaffen zou ook al helpen, trouwens.

Plaats een reactie