De Historia Naturalis geeft een indrukwekkend en uitermate compleet overzicht van heilzame kruiden in de Lage Landen en het gebruik ervan door de eeuwen heen. Het is een uniek werk, zeker voor ons taalgebied. Het Groot Handboek Geneeskrachtige Planten is misschien het standaardwerk voor elke hedendaagse herborist, De Historia Naturalis vormt de historische basis. Een naslagwerk van bijna zevenhonderd pagina’s dat niet mag ontbreken in de boekenkast van menig liefhebber van heilzame en anderszins nutsplanten.
Het is een magnifiek boek. In onze beschrijvingen van de eetbare gewassen refereren we regelmatig, zo niet steevast aan de Naturalis Historia van Plinius de Oudere, aan het Cruydt-Boeck van Rembert Dodoens, aan de werken van De Lobel en vele anderen tot en met de hedendaagse kruidengeneeskunde. We hebben van een aantal van deze boeken een herdruk in onze boekenkast, maar het meeste digitaal. Doch een boek als dit, deze De Historia Naturalis, moet je gewoon hebben. Bladeren, opslaan, wegleggen, verbaasd zijn, ontdekken. Het gaat zoveel lekkerder met papier.
Gents emeritus professor Marcel De Cleene componeerde De Historia Naturalis op basis van die oude werken. De titel van het boek wijst direct naar het werk van Plinius. Dat is het enige werk uit de antieke oudheid dat bewaard is gebleven. Plinius leefde in de eerste eeuw van onze jaartelling, maar refereert in zijn werk aan andere (oudere) botanici zoals Dioscrorides en de Griek Theophrastus.
Heilzaam en voor huishoudelijk gebruik
Kruidenkennis is zo oud als de mensheid. En de hedendaagse farmaceutische industrie is voortgekomen uit de volksgeneeskunde. Het boek van De Cleene beperkt zich tot de kruiden die in de Lage Landen voorkomen. Dat is dus een deel van wat Plinius beschreef. Maar De Cleene geeft per plant aan hoe deze in de boeken van andere geneesheren-botanici door de eeuwen heen worden besproken. Niet alleen de heilzame werking, maar ook, wat hij noemt, het huishoudelijk gebruik. Voor gerechten, als verfplant, als bestrijding van ongedierte. En er staan hier en daar, zeer kort beschreven recepten in.
Profielschetsen
In de inleidende hoofdstukken, die slechts een tiental pagina’s betreffen van de 688, treffen we onder andere profielschetsen van de oude geneeskundigen-botanici aan en we leren in grote lijnen meer over de geschiedenis van de oude geneeskunde. Dan gaat het over de Capitulare de Villis van Karel de Grote, Hildegard von Bingen, enfin, alle oude schrijvers en werken, tot en met Linnaeus. En natuurlijk gaat het ook over naamsverwarring. De geneesheren keken op andere wijze naar kenmerken en eigenschappen planten als wij tegenwoordig. En zeker voor de tijd van Carl Linnaeus.
Na de twintig inleidende bladzijden begint het met Absintalsem en eindigt met Zwarte Nachtschade. Toeval of niet, we tellen exact honderd planten. Ze worden uitvoerig beschreven, meestal in zes pagina’s – dat zijn er dan al zeshonderd.
Aan het eind van het boek treffen we een fraaie bibliografie, verwijzingen in de teksten zijn daar als eindnoten opgenomen en de uitgebreide index bevat alles door elkaar: kwalen en aandoeningen, plantnamen in het (oud) Nederlands en Latijn en wat al niet meer. Top!
Een geweldig boek!
Titel | De Historia Naturalis, Geschiedenis van de Kruidengeneeskunde |
Van | Marcel De Cleene |
Uitgever | Uitgeverij Sterck & De Vreese |
ISBN | 978 90 5615 511 7 |
Verschenen | mei 2019, herdruk 2022 |
Prijs | € 49,99 |
Verkrijgbaar bij | Kies voor de boekhandel van steen en cement. Maar we vonden het zo goed, dat we het in onze webwinkel hebben opgenomen. |
Elke plant is op een linker bladzijde met een prachtige illustratie afgebeeld. Op de tegenoverliggende rechter bladzijde staan bovenaan zijn de Nederlandse, Latijnse, Engelse, Franse en Duitse namen vermeld.
De Cleene begint steevast met het verklaren van de Latijnse naam. Waarna over het algemeen het gebruik in de antieke oudheid wordt besproken. Bijzondere wetenswaardigheden staan in kaderteksten. Als we bijvoorbeeld de bosaardbei nemen (die bij ons in de Eetbare Siertuin weelderig als bodembedekker groeit), dan lezen we dat de Grieken en Romeinen het nauwelijks als geneeskrachtige plant vermeldden, hoewel we plant wel degelijk in die contreien voorkomt. Sporadisch wordt ze in werken als eetbare plant genoemd. Plinius de Oudere vermeld wel het een en ander over de bosaardbei. In de middeleeuwse werken komt de bosaardbei daarentegen veelvuldig in allerlei kruidenboeken voor.
Citaten
De kracht van De Historia Naturalis ligt daarin dat er ook citaten uit oude werken zijn overgenomen. Dat maakt dat het geen bewering van de auteur is, maar dat het de werkelijkheid (van toen) is. Deze teksten zijn In de oorspronkelijke versie, waarmee we en passant kennis opdoen van de ontwikkeling van de Nederlandse taal. De Cleene zet er waar nodig tussen [] de hedendaagse naam bij, soms iets te vaak.
De vertaling van bernaydse [benargie] is waardevol, maar gemingt [gemengd] of rosinen [rozijnen] gaat misschien wat te ver. Desalniettemin is het oud-Nederlands zo erg makkelijk te lezen.
Erg fijn is dat alles chronologisch is opgenomen, dus we beginnen altijd in de klassieke oudheid en gaan langs talloze oude werken naar de recente geschiedenis.
Zoals hiervoor al gezegd, ook het huishoudelijk gebruik wordt vermeld. In de keuken, de teelt, als verfplant of misschien wel als thee. En af en toe een recept. Maar het is geen kookboek.
Uh…als er nog rokers onder ons zijn: geplette bosaardbeien maken bruine tanden witter.
Handige tabel
Meest zes pagina’s, soms twee meer of minder, per plant die steevast eindigen met een tabel waarin aangekruist is in welk boek (dus ook: welke tijd) een plant een specifieke heilzame werking werd toegedicht. De tabel is bij alle besproken planten hetzelfde: de kwalen in de kolommen, de werken in de rijen. Dus dat went snel.
Hoppencruyt
We nemen nu eens de hop, de humulus lupulus. Humulus kan slaan op humus (aarde) of humure (vochtig), wat op de groeiplaats zou slaan. Maar we lezen dat er meer verklaringen voor de naam zijn. Het lupus verwijst naar wolf en houdt verband met de krachtige slingereigenschap die een ‘dodelijke werking’ zou hebben.
In de klassieke oudheid wordt de hop als delicatesse gezien. Niet als geneesmiddel. In Herbarijs (1351) heet het in het Nederlands hoppe en wordt het gepositioneerd vanwege zijn conserverende eigenschappen – de reden waarom het in het bier werd toegepast. In Den Herbarius in Dyetsche (~1500) heet het hoppencruyt. Er staat een fors citaat bij waaruit we onder andere een koortswerende werking kunnen opmaken. En het werkt natuurlijk slaapverwekkend – of dat een relatie heeft met thee bij een te grote geslachtsdrift, weten we niet.
Als we verder lezen en bij de ‘Moderne kruidengeneeskunde’ belanden, lezen we meer over de stoffen die ik hop zitten. Dan blijkt de remmer van seksuele driften de fyto-oestrogenen te zijn. En de bitterstof lupuline dempt de geslachtsdrift. Eigenlijk wordt de stoere, mannelijke bierdrinker dus een beetje vrouwelijk.
Bij huishoudelijk gebruik lezen we dat Plinius de lupinus salictarius vermeldt – vermoedelijk onze hop – en dat hij stelt dat het in Egypte als wilde groente wordt gegeten, sorry, er staat: ‘die meer een delicatesse zijn dan voedsel’. Betreft het hopscheuten? Natuurlijk staat er in een kader een recept bij voor de bereiding van hopscheuten.
Of neem de koningskaars tegen spenen
In onze Eetbare Siertuin steekt hier en daar, schier bij verrassing, elk jaar de koningskaars de kop op. Die wordt wel 1,5 tot 2 meter hoog met in de top een kaars van kleine gele bloemen. Wat zegt De Historia Naturalis over deze plant, de Verbascum thapsus? De plant was goed bekend in de oudheid. Plinius geeft veel informatie: tegen schorpioenbeten, oogaandoeningen, mondspoelmiddel, middel voor de keelamandelen, tegen hoest en uitspuwen van etter, enzovoorts. De Herbarijs (1351) zegt dat het gekookt in wijn helpt tegen aambeien (spenen). Ook hier eindigt het met een overzichtelijke tabel. Door de eeuwen heen is het vooral gekend als middel tegen aambeien. Ook wel tegen hoest en voor wonden. Dodoens noemt de koningskaars een verfplant, voor geel, oranje of bruine kleur – al naar gelang het deel van de plant.
Nog wat te zeuren?
De opmaak van het boek is ook bijzonder fraai. Het meet 28,5 x 23,7 x 5,3 cm. Groot, dik en indrukwekkend. Het had daarom wel een paar leeslinten mogen hebben. De buitenrand van elke bladzijde kent een sierlijk randje van een paar millimeter dat extra cachet geeft. De eerste keer is het even zoeken naar de bladnummering, die lijkt te ontbreken, maar ze staat aan de binnenzijde nogal dicht tegen de vouw, waar je het in eerste instantie niet zou zoeken en ziet. Maar zoiets went meteen.
Zo’n dik boek had wel een paar leeslinten mogen hebben.
De index van zo’n 26 pagina’s is op zich uitstekend en lijkt allesomvattend: Nederlandse moderne en oude plantnamen, Latijnse namen, namen van kwalen en aandoeningen. Het is op de hele naam. Dus Grote Watereppe staat bij de G en verwijst naar 261-263. Water Eppe en Watereppe, bij de W, door de spatie is de sortering anders en staan ze niet boven elkaar. ‘Watereppe, grote’ komt niet voor, ‘Dalen, lelietje van’ ook niet en ‘Grote, Karel de’ ook niet. Zo treffen we boven elkaar aan: ‘Das-Loock 106, 396’ en ‘Daslook 105-109’. Het eerste heeft expliciet met die schrijfwijze te maken. Maar dit is het dan ook wel wat we kunnen opmerken.
Een geweldig boek.