Naar een duurzame landbouw in 2040

In dit boek weerlegt Meino Smit het gangbare verhaal van de Nederlandse landbouw als hyper efficiënt en toch behoorlijk duurzaam. Het is geen leesboek waar je ademloos in meegezogen wordt, wel een boek waarin heel helder wordt uitgelegd hoe het werkelijk zit.

Meino Smit is biologisch boer, bestuurder en onderzoeker. Hij promoveerde in 2018 als 69-jarige aan de Wageningen Universiteit op zijn onderzoek ‘De duurzaamheid van de Nederlandse landbouw 1950-2015-2040’. En daarna maakte hij ook nog een publieksversie van zijn proefschrift. Dat is dit boek. Het kreeg (volkomen verdiend) al behoorlijk wat aandacht in de pers, onder andere hier in een artikel van Michiel Bussink in Vrij Nederland.

Eerste deel van het artikel in VN


Meino Smit mag dan wel boer zijn, het boek is zeker geen persoonlijke getuigenis. Er wordt heel helder, aan de hand van cijfers en berekeningen, zichtbaar gemaakt hoe het werkelijk is met de Nederlandse agrarische sector. Alsof je een ui afpelt. Het is dus ook niet echt een opzoekboek – je moet wel de logica van Smit volgen om stap voor stap op de juiste conclusie uit te komen.

Verplichte kost voor iedereen die in landbouw, natuurbeheer, voedselproductie of aanpalende activiteiten actief is. Inclusief beleidsmakers!

TitelNaar een duurzame landbouw in 2040 – Een nieuw perspectief
VanMeino Smit
UitgeverKolisko
ISBN978 94 9232 6782
Verschenen16 juni 2022
Prijs€ 34,50
Verkrijgbaar bijAlle boekhandels en indien u online wenst te winkelen, raden we deze aan. Dan verdient de echte boekhandel zelf ook nog iets.

In 2006 verscheen The Omivore’s Dilemma van Michael Pollan. Daarin verhaalt hij onder andere van twee maisboeren. De een zaait hoogproductieve gentech hybride rassen die drie keer met RoundUp moeten worden bespoten en dan worden de kolven met zware machines geoogst. De akkers worden zwaar bemest en liggen een deel van het jaar braak, omdat hij alleen aan de mill van Cargill levert – en die eisen louter mais. En de rivier Mississippi vervuilt door het uitwassen van kunstmest en gifstoffen.
De andere boer keutert, werkt met eigen, zaadvaste mais die minder productief is maar wel robuuster dan de plofplanten van de ander. Hij hoeft niet te investeren in bestrijdingsmiddelen en grote machines. Hij kan met een eenvoudige, oude tractor het werk verzetten. En houdt netto minstens zo veel over.

Acht brandende kwesties in de landbouw volgens Meino Smit

(en een beetje volgens Maartje)

Omdat er al veel over dit boek gezegd en geschreven is pak ik het anders aan. Hieronder vindt u acht oneliners die regelmatig in de media (en op social media) worden gedebiteerd als het om landbouw gaat. En die dan soms verrassend lastig te weerleggen zijn. Maar die toch vooral de oude verhaallijnen representeren – en de gevestigde belangen. Of de loopgraven waar we in zijn gaan zitten.
Het moet en kan anders.
Met de antwoorden van Meino Smit komt u hopelijk vanaf nu meer beslagen ten ijs – Ik citeer hem vaak letterlijk! Maar waar het oordelend wordt of ik Smit verkeerd citeer of per ongeluk verdraai, neem ik de blaam volledig op mij. .

1. De Nederlandse landbouw is super efficiënt, daar moeten we trots op zijn

De output van de Nederlandse landbouw is inderdaad tussen 1950 en 2020 gestegen, hoewel het eigenlijk best tegenvalt als je er over nadenkt (+17%). Want de input is veel harder gestegen! In 1950 was de output, omgerekend in energie-eenheden, 23 GJ (giga joule) per hectare. De input lag net ietsje lager, afgerond ook op 23 GJ/ha. Er werd dus net iets meer geproduceerd dan dat nodig was om die productie te maken. Maar in 2020 was de output 28 GJ/ha geworden (daar heb je de +17%), terwijl als input 186 GJ/ha nodig was (een stijging van 700%). Schokkend. Oftewel, dat is dus absoluut niet efficiënt. De Nederlandse landbouw is al sinds 1955, als je alles goed meerekent, een netto verbruiker van energie. Een bijna bodemloze put, alleen mogelijk gemaakt door allerlei vormen van uitbuiting: uitbuiting van goedkoop land elders, van goedkope arbeid elders en van goedkope fossiele energie.

“De belangrijkste profiteurs van het huidige systeem zijn de toeleverende bedrijven, zoals de veevoerindustrie. Het is niet voor niets dat die de boerenprotesten sponseren.”

Uit: Vrij Nederland, 20 december 2022

2. Boeren moeten niet zeuren, die zijn allemaal miljonair.

Wieringermeer – foto uit het boek

De totale uitgaven aan voedings- en genotmiddelen in Nederland zijn tussen 1950 en 2020 gestegen van 2,3 miljard euro naar 5,7 miljard euro (voor de vergelijkbaarheid is dat laatste cijfer gecorrigeerd voor inflatie – in werkelijkheid gaven we in 2020 met z’n allen 54 miljard euro uit aan voedings- en genotmiddelen!). Maar de netto toegevoegde waarde – een cijfer dat het dichtst bij het inkomen van de boeren komt – is gedaald van 975 miljoen euro naar 653 miljoen euro. Of per hectare van 359 euro/ha naar 131 euro/ha.
Oftewel: de consument geeft steeds meer uit, maar de boer profiteert daar niet van mee. De consument geeft vooral meer uit aan gemak, service en bewerkte voeding. Een ui is nog steeds een ui.

Dat boeren eigenaar zijn van veel land, gebouwen en machines maakt sommige boeren technisch gezien miljonair (vaak staan daar overigens ook grote leningen tegenover bij de bank). Maar het inkomen dat ze met al dat kapitaal verdienen is bedroevend laag (en kan ook nog eens heel wisselend zijn). Het risico ligt volledig bij de boer. En daardoor is de neiging van boeren om een lage, maar wel vaste prijs te accepteren nog groter: dan weet je in elk geval wat je hebt. Een individuele boer is geen prijszetter, hij heeft te accepteren. In de vorige vraag zag je dat er steeds meer inputs in het systeem zijn gepropt. De opbrengsten zijn daardoor ietsje gestegen, maar de kosten voor de boer ook.

“Het is eigenlijk verbazingwekkend dat de boeren niet in opstand komen tegen de agro-industrie, de banken, de eigen belangenorganisaties en de industriële landbouw. Waarom laten zij zich gebruiken in het verdienmodel van een aantal grote bedrijven?”

3. Grootschaligheid is nodig, anders is het maar gepruts in de marge.

Grootschaligheid is op dit moment inderdaad helaas tot op zekere hoogte nodig – in economische zin. Omdat een boer maar zo weinig overhoudt per hectare (zie boven) moet hij wel veel hectares hebben om een redelijk inkomen te verdienen voor zijn gezin. Maar de grootschaligheid komt met een prijs: eenvormigheid. En eenvormigheid vergroot de risico’s: Als je bijvoorbeeld twintig hectare vol zet met prei, en de oogst mislukt door een ziekte of door droogte, dan heb je niks. Maar als je twintig hectare beplant met diverse gewassen, elk één hectare, waaronder ook prei, dan heb je de andere negentien nog over als de prei mislukt. Dat is nog helemaal los van de nadelen van grootschaligheid voor bodem en biodiversiteit. Ook vanuit oogpunt van risicospreiding – goed ondernemerschap – is grootschaligheid eigenlijk helemaal niet wat je wil.

Strokenteelt, kleinschalig maar toch grootschalig – of andersom – foto uit het boek

4. We willen toch niet terug naar Ot & Sien!

Nee, natuurlijk niet. Maar we kunnen wel leren door goed naar het verleden te kijken en oude kennis doen herleven. En die in een modern jasje te steken waar nodig. De landbouw kan in 2040 duurzaam zijn, met weinig gebruik van externe hulpmiddelen, en tegelijkertijd met hectare-opbrengsten die hoger zijn dan nu. In dat prachtige nieuwe landbouwsysteem wordt geen gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. De weerstand tegen ziekten en plagen wordt bevorderd door een combinatie van meer integratie van landbouw en natuur en het gebruik maken van nieuwe teeltsystemen. Voldoende bemesting kan worden gerealiseerd door het hergebruik van alle nutriënten middels het sluiten van de kringloop.

5. Vanuit Nederland voeden we half Europa, sterker nog, de halve wereld!

De huidige voedselproductie van de Nederlandse landbouw (in 2020) is, in kilocalorieën bezien, genoeg om 2,13 x de Nederlandse bevolking te voeden.

We exporteren vooral naar Duitsland, België, Frankrijk (en naar het VK, maar sinds Brexit wel in mindere mate). Vlees en melkpoeder gaat naar China. En dan nog kleine beetjes naar andere landen. We importeren van over de hele wereld. Soms is dat nodig, zoals bij koffie, cacao en mango’s. Maar vaak ook niet. En erg handig gaat het ook niet altijd: De Nederlandse koeien produceren bijvoorbeeld veel melk, waar kaas van wordt gemaakt of babymelkpoeder, die tegen de hoofdprijs naar het buitenland worden verscheept. Maar we importeren, om dat te compenseren, weer melk uit vooral Duitsland en België. Als iedereen nou van zijn eigen melk gewoon weer eens zelf kaas, boter en karnemelk zou maken, dat zou een heleboel gedoe (transport, kosten en CO2 uitstoot) schelen. Maar ja, dan kan de tussenhandel er niet meer aan verdienen.

6. Met kleinschalige, natuurvriendelijke, duurzame, biologische landbouw kunnen we de wereld niet voeden

Dat hoeft ook niet, en dat doen we nu ook niet. Maar onszelf voeden kan wel met een betere landbouw. Er is gerekend aan een landbouw waar geen externe input van bijvoorbeeld veevoer en kunstmest in wordt gebruikt. Veevoer telen we zelf, en het land wordt bemest met onze eigen afvalstromen. Kringlooplandbouw dus, op kleinere schaal dan de hele wereld. De uitkomst is: het kan. We kunnen met ons eigen landoppervlak aan agrarische grond in Nederland gewoon onze hele bevolking voeden. Dan moeten we wel minder vlees gaan eten: ongeveer 1/3 van wat we nu eten.

“Het is eigenlijk niet bekend op welke theorie ons landbouwbeleid is gebaseerd. Er zijn nog steeds geen concrete uitgangspunten geformuleerd over de toekomst van de landbouw.”

7. Dat er steeds minder boeren zijn, met een steeds hogere arbeidsproductiviteit, is goed. Arbeid is immers duur. En goede werknemers zijn niet te vinden.

In Nederland is het aantal mensen dat werkt in de landbouw afgenomen van 740.000 in 1947 tot 109.055 in 2020. Energie is immers veel goedkoper dan arbeid. In dat getal wordt overigens wel vergeten dat we nu heel veel arbeid hebben geëxternaliseerd: bijvoorbeeld, hoeveel mensen werken er in Brazilië aan de productie van de soja die aan onze melkkoeien gevoerd wordt? Of in Togo in de mijn waar de fosfaat vandaan komt voor in de kunstmestkorrels? De arbeid in die landen is vaak goedkoop, en we zien het niet, omdat het verwerkt zit in de prijs van een product. Maar het is er wel. Inclusief oneerlijkheid en allerlei vormen van uitbuiting en moderne slavernij. We hebben eigenlijk simpelweg dure arbeid hier vervangen door goedkope arbeid elders. En door sloten fossiele energie.

Fosfaatmijn in Togo – foto uit het boek

En oh ja, dat het moeilijk is om arbeidskrachten te vinden in de huidige intensieve land- en tuinbouw in Nederland, spreekt misschien wel voor zich. Het werk dat daar gedaan moet worden is vaak saai, geestdodend, stressvol en ongezond. Tomaten plukken in eindeloze kassen, bijvoorbeeld. Of aan de lopende band karkassen uitbenen in een gigantisch slachthuis. Zo gek: biologische boerenbedrijven en kleinschalige lokale tuinderijen lukt het vaak wel om een grote schare mensen aan zich te binden, soms in combinatie met een zorgfunctie, maar soms zelfs vrijwilligers. Daar is meer ruimte en tijd, er wordt samengewerkt, er is meer afwisseling en er wordt niet met gifstoffen gewerkt. Dat er steeds meer mensen zijn die vanuit een bullshitbaan een pluktuin of voedselbos willen opstarten, of een kleinschalige brouwerij of bakkerij beginnen, is ook veelzeggend. Uit de ratrace, naar betekenisvol werk. Bijna 1 miljoen mensen in Nederland vinden van zichzelf dat ze een bullshitbaan hebben. En bijna 1 miljoen anderen staan aan de kant, kunnen niet meekomen in de maatschappij. Er moeten meer boeren komen, niet minder.

8. Technologische vooruitgang zal alle problemen oplossen

Nou, ja, je moet het willen geloven, dat ten eerste. Maar daarnaast kun je voorzien dat onze technologische vooruitgang steeds meer beperkt wordt door tekorten aan grondstoffen. Bijvoorbeeld voor een wereld waarin het energiegebruik in de landbouw vergelijkbaar blijft aan nu (of zelfs doorgroeit op de huidige voet), maar waarin die energie wel opgewekt wordt uit hernieuwbare bronnen zoals zon of wind, zijn onvoorstelbaar grote hoeveelheden van bepaalde zeldzame metalen (zoals neodymium of indium) nodig. Hoeveelheden die er helemaal niet zijn.
De ware techno-optimist zegt dan: ja, nee, dat klopt, maar dan vinden we wel weer iets nieuws uit. Magische energie-opwekking waarvoor geen elektromagneten nodig zijn, of opslag zonder accu’s, of waterstof zonder grote inefficiënties. Kernfusie. Of we halen die zeldzame materialen gewoon van Mars of zo.

Ik geef u de keus wat u wilt geloven. Of eigenlijk: Of u überhaupt wil geloven in technologische oplossingen die in de toekomst misschien redding kunnen bieden. En ons dan naar een steeds meer technische wereld brengen, waarin het kaartenhuis misschien wel almaar wankeler wordt. U hoeft dat niet te geloven, want er is een alternatief. Het is ook eigenlijk helemaal geen kwestie van geloven, maar van doen. Het kan. Het kan natuurlijker, gezonder, eerlijker en ook vooral veel simpeler. Meino Smit schrijft erover. Lees het.

2 gedachten over “Naar een duurzame landbouw in 2040”

Plaats een reactie