Wat weten we nu eigenlijk van vis? Neem nu de schol. U kunt op Internet gaan zoeken en dan vindt u dat het een platvis is, dat er misschien vangstbeperkingen zijn en nog wat algemeenheden. Het boek Schol in de Noordzee is schier allesomvattend en gaat over de historie van de Noordzee, het waarom van platvissen, de visserij door de eeuwen heen tot het heden. Veel curieuze feiten passeren de revue en het is ook nog eens heerlijk leesbaar.
Alle aspecten van de zee, de vis en haar habitat, het paaigedrag, het voedsel en de visserij in zijn algemeenheid en voor de schol in het bijzonder komen in dit boek aan de orde. Is overbevissing iets van de laatste decennia of speelde het ook al drie eeuwen geleden? Uiteraard ook de gevolgen voor het andere leven in de zee. Is het werken met sleepnetten wel zo kwalijk voor andere dieren of hebben deze zich door de eeuwen heen al aangepast en genieten ze juist van de losgewoelde bodem? Ja, ook dat. Het is weet wat je eet tot de hogere macht. De auteurs behandelen werkelijk alle aspecten en ook van de visserijonderzoek. Na het lezen ervan bent u veel wijzer. Gegarandeerd. En de gebakken schol smaakt nog beter. Maar voor hoe lang nog?
Titel | Schol in de Noordzee |
Van | Roelke Posthumus en Adriaan Rijnsdorp |
Uitgever | Atlas Contact |
ISBN | 978 90 4503 1231 |
Verschenen | 24 november 2016 |
Prijs | € 21,99 |
Verkrijgbaar bij | De boekhandel van steen en cement of de Libris-webwinkel aan. Dan verdienen de boekhandels er ook nog iets aan.(Aan BOL.com verdienen ze niets.) |
We gaan u heus niet de hele inhoud van het boek verklappen. Hoewel het moeilijk is om ons in te houden. Het is razend boeiend en behandelt veel aspecten. Maar wandelen er met grote stappen door.
Een vis blijft zijn leven lang doorgroeienIn het eerste hoofdstuk gaat het over het ontstaan van de Noordzee. Rond 7500 voor Christus smolt de enorme ijskap die over Europa lag en het smeltwater vulde het lagere deel tussen wat nu Groot-Brittannië is en West-Europa. Hieruit leren we waarom de Noordzee ondiep is (18 meter boven de Doggersbank), wat de bodemstructuur is en hoe de stromingen lopen. Maar ook het zoutgehalte en de temperatuur van het water zijn spelen een rol. Dit alles belangrijk om te begrijpen waarom bepaalde soorten vis in gebieden voorkomen. We weten allemaal wel wat plankton is en dat dit aan de oppervlakte leeft. Op de bodem van de zee heet de kleine levende zut benthos. En daar leeft ook de schol. Want de schol is een platvis. In dit kader wordt verwezen naar het Visboeck van de Scheveningse vishandelaar Adriaan Coenen. Het prachtige werk dateert van 1578.
Waarom platte vis?
In het tweede hoofdstuk komt platte vis aan de orde. Na eerst te hebben geleerd hoe het spierweefsel van de vis in elkaar steekt en dat veel vissen gebruik maken van een met gas gevulde zwemblaas wordt de verrassing groter: vissen leren, nemen aardmagnetisme waar en maken geluid. Dat is niet beperkt tot de kirrende dolfijn. ’s Nachts schijnt het onder water een heuse kakofonie te zijn. Wetenschappers hebben nog niet de communicatie ontcijferd.
Een schol ligt altijd op zijn linkerzij. Ze is door de tijd heen zo geëvalueerd om…
….jacht te kunnen maken op de in de zeebodem ingegraven fauna. Hij ruilde daarvoor weliswaar enkele visvermogens in – zoals de kunst om vlug heen en weer te schieten en het vermogen om, tegen de stroom in, snel afstanden af te leggen – maar kan hierdoor wel gebruik maken van de rijke dis die de zeebodem biedt en zich ook nog verstoppen voor roofvijanden.
Maar voordat hij een platvis wordt, is de schol een visje dat zichzelf maar moet zien te redden. De eitjes worden niet bebroed. En ze komen niet op basis van tijd – na x dagen – uit, maar op basis van temperatuursom. Na een maand als visje begint de transformatie naar platvisje. Als ze dan al niet door haring of sprot zijn opgegeten. Één op de tienduizend eitjes wordt een echte grote schol – die dan toch wordt gevangen door het allergrootste roofdier: de mens. We leren dat na een koude winter er meer schol is.
Iedereen is actiever in warmer zeewater, dus de predators ook. Tijdens koude winters is de overleving van schollarven dan ook relatief hoog.
En zo is er vier jaren na een erg koude winter opeens veel schol te vangen. We, en de vissers, denken dan dat het helemaal niet slecht gaat met de visstand. Dit baart zorgen vanwege de opwarming van de aarde, die na-ijlt in het zeewater.
Niet voor vegetariërs
Nu we weten hoe en waarom de Noordzee is wat ze is, nu we weten hoe een schol leeft, gaan we over naar de visvangst en de handel. Het o zo boeiende derde hoofdstuk. De mens is een vis-/vleeseter ‘….omdat homo erectus de eerste mensachtige was die een ruime hoeveelheid dierlijk eiwit gegeten moet hebben. Zijn buikholte was eenvoudigweg niet groot genoeg voor het uitgebreide darmstelsel van een planteneter.’ En dat zou, volgens de auteurs, in verband staan met de ontwikkeling van ons brein. Waarvan akte. Onze grote hersenen kunnen niet alleen met verse bladeren en vruchten worden gevoed. Slecht nieuws voor de vegetariërs. Nu is homo erectus nog niet homo sapiens (wij), maar van deze is ook bekend dat ze vis at door analyse van de botten.
Hoge vis en lage vis. Lage vis eet fauna.Van deze prehistorie wandelen we door de iets meer bekende oudheid. De Romein Plinius de Oudere noemde de Friezen watermensen en ‘de harde mannen van de zee’. Dat is aan het begin van onze jaartelling. Ja, de Romeinen lustten toen al een scholletje, blijkt uit vondsten bij binnenlandse nederzettingen.
Watervervuiling
Pas rond het jaar 1000, in het midden van de Middeleeuwen, komt het vervoer van zeevis naar het binnenland goed op gang. Vis voor de Veluwe, zullen we maar zeggen. De kerk speelde daarbij een rol, omdat door alle vleesonthoudingsdagen, waarvan vrijdag de meest bekende, er pakweg de helft van het jaar geen vlees gegeten mocht worden. Dus vis. Met de binnenlandse zoetwatervis ging het slecht. Ernstige watervervuiling rond groeiende steden, het kappen van bossen voor akkerbouw, waardoor rivieren verzandden en het graven van kanalen en vaarten, vele watermolens, papiermolens, stuwen en sluizen.
Niet zo goed voor zalm, forel, steur, snoekbaars en meer. Alleen karper werd gekweekt. Dus deze problematiek is niet alleen van deze tijd; in Nederland eten we echter nog nauwelijks zoetwatervis, laat staan karper. Wat overigens vandaag de dag in Polen nog graag wordt gegeten.
Overbevissing
In de Gouden Eeuw tekenen zich de eerste gevallen van overbevissing af – maar dat betrof alleen nog de walvis. Rond deze tijd gaan landen territoriale wateren opeisen voor visvangst. Nederland was voor een open zee, de Engelsen daarentegen niet, zij claimde de hele Noordzee en verlangden een vergoeding voor in hun wateren gevangen vis. Dit leidde tot Engels-Nederlandse zeeoorlogen. Het eindresultaat was dat ieder land het recht had op 3 zeemijlen langs de kust. Dat was de afstand die een kanon kon overbruggen. Thans is dat 12 mijl.
We wandelen door allerlei methoden van visvangst heen. Hiervoor moeten de eigenaardigheden per vissoort bekend zijn. Lijnen, drijfnetten (vleet) of slepen over de zeebodem. In eerste instantie werd schol door kustvissers gevangen met een in een halve cirkel uitgezet langwerpig net (zegen of Seine). Pas in de twintigste eeuw (!) ontwikkelden de Denen op basis van dit concept een sleepnet.
In de Middeleeuwen werd behalve een zegen langs de kust, vanaf de schepen een zogenaamd schrobnet gebruikt. Vanaf een schip een uitdaging: het moest op de bodem komen en blijven èn open gehouden. Daarvoor werd vroeger een boomstam gebruikt – vandaar de naam boomkor – thans een stalen buis.
De eerste echte aanwijzingen voor het gebruik van de boomkor dateert van de eerste helft veertiende eeuw, dus 13xx. Boeiend om te lezen is dat het onderlinge geklaag van vissers over collega’s die foute netten gebruikten enzovoort van alle tijden is. Vangst van te kleine vis, maaswijdtes. In 1320 werden sleepnetten met te kleine mazen publiekelijk verbrand. In 1716 vaardigde de Engelse koning een wet af waarin de maaswijdte wordt geregeld.
In wat nu Nederland heet, verbood Karel V al maaswijdtes kleiner dan 12,5 cm, wat na protesten werd aangepast tot 5 cm. Enfin, wij vinden dit een heerlijk hoofdstuk omdat het de visserijproblematiek van onze tijd in historische context plaatst. Zeuren is van alle tijden, overbevissing ook. En de maatregelen door de overheid ook.
Schol zwemt niet in scholen. Schol vang je elk voor zich.Logischerwijs drijven we af naar het heden. Naar de omschakeling van zeilboten naar stoom- en motorschepen (pas rond 1900) en hoe Nederland door de jansaliegeest die midden 19e eeuw heerste, nu niet bepaald een vooroplopende visnatie werd. Dankzij de inzet van Adrien Eugène Maas kwam de Nederlandse visserij er weer bovenop.
Maar de visvangst op schol en ook op kabeljauw ging drastisch achteruit. ‘Weinig soorten werden tot 1930 zo gedegen onderzocht als schol.’ Men voerde visserijonderzoek uit en hieruit volgden uiteindelijk internationale vangstafspraken. Maar ook regelgeving voor wat betreft lichtere en zwaardere vissersschepen.
We lezen van alles over typen schepen, vangstcijfers en –methoden. Interessant zijn de inzichten voor wat betreft het slepen van netten over de bodem en wat dat voor het benthos – bodemleven – betekent. Het is niet zwart-wit, want er wordt al heel lang met sleepnetten gevist en teruglopende vangsten zijn van alle tijden.
Tegenwoordig, we zijn al in hoofdstuk vijf, wordt er (ook) met elektrische pulsen gewerkt. De vis schrikt op, raakt ietwat verdoofd, komt los van de bodem en huppekee, wordt door het net gevangen. Deze methode bespaart ook veel energie.
Interessant is het deel dat over overbevissing gaat en hoe dat wordt gemeten. Want om te weten of er sprake is van overbevissing, moet je wel weten hoeveel vis er in zee zwemt. En hoe groot is een vis? In 1960 woog een vierjarige schol 250 gram, in 1980 400 gram.
Zijn ze sneller volwassen als gevolg van een overlevingsdrang? Nee, want, zo constateert de auteur, enkele jaren later waren geslachtsrijpe schollen jonger en kleiner. Dat dan als gevolg van overlevingsdrang? We leren over de groeisnelheid en dat de vissen waren veranderd van snelle groeiers die zich laat voortplanten tot langzame groeiers die zich jong voortplanten. Natuurlijke selectie?
Kunnen we in de toekomst nog met een goed geweten schol eten of kunnen we beter omzien naar alternatieven. Hoe nu verder met de schol? is de titel van het laatste hoofdstuk. Wij weten het, maar leest u het zelf maar. En geniet nog even van een scholletje. Misschien is het uw laatste wel.
Nieuws van de Doggersbank. Wel leuk bij de bovenstaande recensie. Kijk hier.