Phaseolus coccineus L., ook wel: P. multiflorus Lam.
Pronkboon, pronkers, moppeboon, Spaanse boon, Piet Hein-boon, tabaksboon (Nederlands), Feuerbohne, Wollbohne, Käferbohne (Duits), runner bean, scarlet runner bean, multiflora bean (Engels), haricot d’Espagne, haricot écarlate, haricot-fleur (Frans), fagioli d’ (Italiaans)
Historie
De naam
Phaseolus is een verkleinwoord van het Latijnse phaselus dat op zijn beurt geleend is van het Griekse woord voor de oogboon (cowpea – Vigna unguiculata). Van Hall [12] meent dat het Griekse woord boot betekent, naar de vorm van de peul. (Hij is de enige, in alle andere boeken en documenten staat dat de Griekse betekenis onbekend is.) Coccineus betekent scharlakenrood. Dat slaat dat uiteraard op de kleur van de bloem (hoewel er ook een witte is). Vandaar de naam pronkboon in het Nederlands of de verwijzing naar vuur (Feuer) in het Duits en scarlet runner bean in het Engels.
Geschiedenis
Hoewel de geschiedenis van de gewone boon, Phaseolus vulgaris, blinde vlekken vertoont, is dat met de pronkboon helemaal het geval. Vast staat dat deze boon eveneens uit Mexico stamt. Zij het uit de meer koele, vochtige hooglanden bij de grens met Guatemala op 1400 tot 2800 meter hoogte.
In het wild komen ze tot in Panama voor.
P. vulgaris en P. coccineus leefden daardoor behoorlijk gescheiden. De wilde vorm werd al lang door de mens gegeten, maar het cultiveren van de pronkboon is nog vrij jong en zou pakweg rond het jaar duizend zijn begonnen. Waar precies die domesticatie begon is onduidelijk.
De pronkboon is in Europa in eerste instantie vooral als sierplant geteeld, pas later als voedselgewas. Maar wereldwijd gezien is het de derde meest belangrijke bonensoort, na P. vulgaris en P. lunatus (Limaboon). Ze wordt overwegend als droogboon gebruikt, jong en vers als snijboon.
Er is geen duidelijke lijn vast te stellen van de weg die de pronkboon in Europa heeft gevolgd en wanneer ze in Nederland is aangekomen. Er zijn verhalen, misschien wel anekdotes, die niet te verifiëren beweringen bevatten en jaartallen die strijdig zijn met verhalen uit andere bronnen.
Vrij zeker is dat Columbus in 1493 bonen mee terug nam naar Spanje. In elk geval gewone bonen. Maar of daar de pronkbonen tussen zaten, weten we niet.
Columbus landde bij zijn eerste tocht op de Bahama’s. Daar vond hij al bonen. Zijn tweede tocht (1493-1496) was naar Hispaniola. Ook daar had de inheemse bevolking bonen. In zijn derde reis (1498-1500) deed hij Midden-Amerika aan en in zijn vierde (1502-15-4) even Zuid-Amerika. Hernan Cortés veroverde in 1521 Mexico en daarna vertrok mening conquistador naar Zuid-Amerika.
In die tijd waren alle bonen gelijk, men maakte in Europa zeker geen onderscheid tussen de bonen P. vulgaris en P. coccineus. Sterker nog, de bonen uit de Nieuwe Wereld vervingen naadloos de op dat moment gangbare bonen (voornamelijk tuinbonen). Niet uit te sluiten is, is dat in de jaren daarna veel reizen tussen de Nieuwe en de Oude Wereld zijn gemaakt waarbij allerlei bonen zijn meegenomen.
Als de pronkboon door zijn grootte de tuinboon (tot dat moment de gewone/gemeene boon) verving, dan is dat een verklaring waarom in kookboeken geen pronkbonenrecepten te vinden zijn.
Spanje
We gaan er van uit dat de eerste pronkbonen in Spanje aan zijn gekomen en van daaruit zijn verspreid. In Nederland is het bekend als Spaanse boon. De Fransen noemen het haricot d’Espagne en de Italianen fagioli di Spagna.
Feit is dat de pronkboon juist in Engeland en Nederland aansloeg, omdat ze gewend was aan koeler weer. Ze komt echter niet voor in Dodoens’ Cruydt-Boeck van 1664. (Misschien omdat het voornamelijk een sierplant was?)
Wat wel redelijk betrouwbaar is, is de plantlijst van John Tradescant (de Oudere). Op die van 1633/1634 staat een plant die voldoet aan de pronkboon. Tradescant zou deze naar Engeland hebben gebracht. Misschien toch uit Nederland, want de Stiense boon zou al in 1610 in Zeeland al zijn ingezet als windkering voor tabaksplantages. De pronkboon wordt ook Piet Hein-boon genoemd. Wij vermoeden dat het gaat om het hernoemen van die boon uit Spanje, vanwege het veroveren van de zilvervloot in 1628. Het was immers de tijd van de tachtigjarige oorlog.
Jan van der Groen heeft het in zijn Den Nederlandsten Hovenier (1670) over Roomse Boonen (tuinbonen) en: “Turkse Boonen zijn verscheyden / als Krombekken, Swarte-pier[t]-heyns-Boonen, dese dragen roode / of incarnate [roze-rood/vleeskleurig] bloemen. Princesse Boonen, dese zijn kleynder als de andere en worden in April in de aarde geset: by alle dese Turkse Boonne, worden staken geset / om daar tegenop te loopen. Daar wast noch een soort in Zeeland, die men zaayd met heele akkers vol / walwaar geen stokken by geset worden.” Alles wat vreemd was, was Turks. Dus de bonen uit de Nieuwe Wereld zijn Turkse bonen. En Pier(t) Hein staat tussen de andere. Wel met de opmerking dat ze rode bloemen hebben.
Abraham Munting schrijft in zijn Waare Oeffening der Planten (1672) iets dat veel op de pronkboon lijkt – na een opsomming van allerlei Turkse bonen: “Ende Phaseolus Americanus niger flore phœniceo, ofte swarte Americaansche Boone, met een als brandende schoone roode couleur, het ooge zeer bevallig, die van veele Piet Heins Boonen genoemt zijn, om dat den Admiraal Piet Hein 1628, de Spaansche Silvervloot genoomen hebbende, de zelfde eerst uit America in deze Landen gebrocht heeft. Alle van een ende de zelfde Culture.” Wij geloven dus niet dat Piet de boon heeft meegenomen.
In het Kräuter-Buch van Tabernaemontanus (1731) komen veel bonen voor, onder andere de Smilax hortensis (de Welsche bonen, oftewel P. vulgaris), Phaseolus albus Americanus en drie verschillende Phaseolus Brasilianus. Uit de tekst valt niet op te maken er sprake is van pronkbonen.
Linnaeus
Linnaeus beschouwde de pronkboon als nauw gerelateerd aan de gewone boon, omdat er weinig verschillen waren te zien. Hij gaf het wel de soortnaam. Na de publicatie van zijn werk ebde de aandacht voor de bonen weg. Tot na 1820, toen de Italianen zich erin gingen verdiepen. Dat leidde ertoe dat allerlei wetenschappers nadien, om allerlei moverende redenen als schoonheid, ziekteresistentie en opbrengst, hun best hebben gedaan om de twee soorten te kruisen. Dat lukte Mendel in 1866 en anderen vooral tussen 1940 en 1985. Maar, enkele uitzonderingen daargelaten, met weinig succes, o.a. te wijten aan de niet perfecte match van de chromosoomparen en toch wel sterke genetische verschillen.
In Spanje is de Judión de la Granja een speciale grote, witte pronkboon. Hij zou door Isabel de Farnesio (echtgenote van koning Filips V) uit Amerika zijn meegebracht. Ze gebruikte het eerst als voer de fazanten in de tuinen van de Granja de San Ildefonso waar ze een paleis hadden. Van fazantenvoer werd het paardenvoer en uiteindelijk aten de mensen het ook. We hebben het dan over 1721, honderd jaar na 1610.
(We hebben het gecontroleerd, maar hoogst waarschijnlijk is Isabel zelf nooit in Amerika geweest. Ze reisde wel, vooral naar Napels en Catalonië.)
In Knoop’s Beschryving van de Moes- en Keuken-Tuin (1769) wordt de pronkboon niet als zodanig genoemd. Maar in het hoofdstuk Beschryving van de (Turkse) Bonen wordt gesproken over bonen die “van tyd tot tyd uit Oost- en West-Indien gebragt zyn. [….] Dewelke zomtyds van de Liefhebbers om haar fraajigheid gequeekt worden.”In Knoop’s Beschryving van de Moes- en Keuken-Tuin (1769) wordt de pronkboon niet als zodanig genoemd. Maar in het hoofdstuk Beschryving van de (Turkse) Bonen wordt gesproken over bonen die “van tyd tot tyd uit Oost- en West-Indien gebragt zyn. [….] Dewelke zomtyds van de Liefhebbers om haar fraajigheid gequeekt worden.” (West-Indie betreft de Caraibische eilanden en soms ook delen van Midden- en Zuid-Amerika.)
In ‘A Plain and Easy Introduction to the Knowledge and Practice on Gardening’ van Charles Marschall (1814) wordt melding gemaakt van een runner bean, zijnde scharlaken rood of wit.
In Groot Warmoezeniers Handboek van Uilkens (1852) wordt de pronkboon genoemd. Hij schrijft in zijn dat men in het noorden van het land een verscheidenheid aan stoksnijbonen teelt, “wegens de fraaije bloesems, Pronkers genaamd, welke nog onvolwassen snijboonen kunnen vervangen, ….” En de bonte Piet Heins boonen, “omdat deze zeeheld, naar men zegt, dezelve het eerst uit Amerika naar Europa zoude overgebragt hebben.” Maar Uilkens ontkracht dit en zegt dat ze hetzelfde zijn als de Spaansche snijboonen. In de sectie Stok-Snijboonen zegt hij dat het “meer een gewas tot sieraad, als tot moesgroente” is.
In 2011 onderzocht men de genetische verschillen tussen wilde vormen, in Midden-Amerika gecultiveerde variëteiten en Europese landrassen. Er werd een duidelijk genetisch verschil vastgesteld tussen Europese en Amerikaanse pronkbonen.
De pronkboon wordt het meest geteeld in Groot-Brittannië en Nederland maar ook in Italië, Griekenland en Spanje. In Oostenrijk is de Steirische Käferbohne gezegend met een door de EU beschermde oorsprongsaanduiding.
Plant
Over het algemeen hebben pronkbonen scharlakenrode bloemen (P. coccineus subsp. coccineus), maar soms ook witte en andere kleuren als paars of mauve (P. coccineus subsp. striatus). De zaden zijn meest paars-roze met zwarte tekening, maar er zijn ook bruine, volledig roze, zwarte en witte. Het is een kortedagplant, ze gaat pas bloeien als de nachten langer duren dat tien uur. De pronkboon bestaat, in tegenstelling tot de gewone boon, bij de gratie van kruisbestuiving. De bloemen worden voornamelijk bestoven door hommels en houtbijen, wier gewicht groter is en doordat ze op de onderkant van de bloem gaan zitten, puilt de stamper naar voren.
Culinair
Bonen bevatten giftige lecithine: Fytohemagglutinine – die breken de celmembranen van rode bloedlichaampjes af, dus koken moet. Vijf rauwe bonen kunnen je al ziek maken misselijkheid, braken.
De jonge peul van de pronkboon wordt wel eens als snijboon behandeld.
Culinair gezien gaat het om het oogsten van de droogbonen aan het einde van het seizoen. Eigenlijk is het wintervoedsel: zetmeel en eiwitten. Dus dan weken we de gedroogde bonen en koken ze. Er zijn heel veel bonengerechten. En er zijn ongetwijfeld streekgerechten, in Spanje en Oostenrijk in ieder geval. Tuinboongerechten kunnen ook met pronkbonen worden bereid.
Bewaren
Gedroogde pronkbonen kunnen “eeuwig” worden bewaard, mits droog en koel.
Voedingswaarde
100 gram gekookte grote witte bonen (zonder zout).
calorieën | 118 kcal |
water | 69 gr |
eiwitten (proteïne) | 8,33 gr |
vet | 0,45 gr |
koolhydraten | 21,1 gr |
voedingsvezel | 7 gr |
suikers | gr |
disachariden | |
mineralen | 2 mg natrium; 391 mg kalium; 68 mg calcium; 165 mg fosfor; 50 mg magnesium; 2,13 mg ijzer; 0,247 mg koper; 0,88 mg zink; 518 µg mangaan; 4,1 μg selenium |
Vitaminen: | |
vitamine A | 0 mg |
thiamine (B1) | 158 μg |
riboflavine (B2) | 59 μg |
niacine (B3) | 681 μg |
pantotheenzuur (B5) | 266 μg |
vitamine B6 | 117 μg |
folaten (totaal – B11/ B9) | 102 μg |
cobolamines (B12) | 0 |
ascorbinezuur (C) | mg |
vitamine D | 0 |
vitamine E (alfa-tocopherol) | |
Vitamin K (phylloquinone) | |
Aminozuren | |
Lipiden: | |
Verzadigde vetten | 0,14 gr |
Enkelvoudig onverzadigd | 0,021 gr |
Meervoudig onverzadigd | 0,186 gr |
Cholesterol | 0 |
Teelt
Zaaien | Vorstgevoelig, na de IJsheiligen leggen. Maar ze kunnen wat koude hebben. Er zijn struikvormen van pronkbonen, maar de meeste zijn noeste klimmers (tot ca 3 meter). Vier a vijf bonen, een paar cm uit elkaar, bij een staak leggen. Leuk om ook te lezen is ‘boon zoekt staak‘. |
Uitplanten | nvt |
Oogst | Nazomer |
Anders dan de P. vulgaris kent de pronkboon een hypogeïsche kieming, de kieming vindt onderaards plaats. Of anders gezegd: er komen geen zaadlobben (twee halve bonen) boven de grond, waaruit de plant groeit.
Bemesting
Geen. Een bijzonder kenmerk van de vlinderbloemingen, waaronder de pronkboon, is het vermogen om, in symbiose met bacteriën, stikstof uit de lucht op te nemen. Door deze stikstoffixatie kunnen peulvruchten met weinig bemesting toe en zijn waardevolle gewassen voor de bodemvruchtbaarheid. De wortels maken wortelknolletjes die onderdak bieden aan Rhizobium bacteriën, die uit stikstof ammonium maken. De energie die daarvoor nodig is, krijgen ze in de vorm van koolhydraten van de plant. Andere vrij levende bodembacteriën zetten op hun beurt het ammonium om in nitraat, dat opneembaar is voor de plant. Deze symbiose is overigens wat anders dan micorrhiza.
Bodem & standplaats
Houd er rekening mee dat staakbonen veel wind vangen. Verder stellen bonen geen bijzondere eisen aan de standplaats. Een beetje half-schaduw mag gerust.
Rassen
Voor de Heritage Seed Libraby vermeerderen – of na Brexit: vermeerderden – we pronkbonen, omdat we geïsoleerd zitten. Geen moestuinen in de omgeving is geen kans op kruisbestuiving.
We kennen: John’s Long Best, Churchfield Black, Mrs. Canell’s Black. Verder: Bonela (1988), Della nonna di Cologna , Dicke Lydia (meer bruin), Grote Witte, Painted Lady (1633!), Emergo
Zaadteelt
Makkelijk. Laat de bonen hangen tot ze verdroogd zijn. Pluk ze en laat ze goed nadrogen in een droge, luchtige ruimte. En dan dorsen, dan wel gewoon met de hand openbreken. Bewaar de bonen in een luchtdichte doos, bij voorkeur koel (in de koelkast).
Ziekten en belagers
Teveel om op te noemen. Maar, zoals bovenaan geschreven: bonen zijn makkelijk te telen, dus maakt u zich geen te grote zorgen. Twee kwalen:
De bonenkever bijvoorbeeld: larven en poppen kunnen in gedroogde bonen aanwezig zijn. Geef de bonen net voor het zaaien een warmte (1 uur in de oven op 55o C) of koudebehandeling.
Zwarte bonenluis. Deze komt alom voor. Tegen het einde van de lente parkeren ze zich in grote groepen op de jonge scheuten en doen zich te goed aan de sappen van de plant. Bladeren misvormen. De suikerachtige stof die de luizen afscheiden laat zwarte vlekken na. Omdat luizen ook virusziekten overbrengen, kunt u ze het best bestrijden. Met een plantenspuit, gevuld met een mengsel van water, spiritus en groene zeep, bijvoorbeeld.
Literatuur: [1] Beans, A History, Ken Albala, 2007; [2] Wikipedia, maart 2021; [3] The Name of Plants, David Gledhill, 2008; [3] The introduction of the common bean (Phaseolus vulgaris L.) into Western Europe and the phenotypic variation of dry beans collected in The Netherlands in 1946, A.C. Zeven, 1997; [4] The Runner Bean, Rebecca Friedel, JSTOR, 2020; [5] Plant Evolution and the Origin of Crop Species, J.F. Hancock, 2004; [6] European Phaseolus coccineus L. landraces: Population Structure and Adaptation, as Revealed by cpSSRs and Phenotypic Analyses, PLoS ONE, 2013; [7] Genetic diversity and structure of a worldwide collection of Phaseolus coccineus L., Theoretical and Applied Genetics, 2011; [8] Unraveling agronomic and genetic aspects of runner bean (Phaseolus coccineus L.), Field Crops research, vol 206, 2017; [9] Domestication Genomics of the Open-Pollinated Scarlet Runner Bean (Phaseolus coccineus L.), Frontiers in Plant Science, November 2017; [10] Morfologie van Bonenrassen, N.G. Uilenburg en A. van Steenbergen (ca. 1960); [11] Beans in Neglected Crops: 1492 from a Different Perspective (FAO), D.G. Debouck, 1994; [12] De Kruidtuin, Systematische Lijst van Planten, Dr. H. van Hall, 1871;