Een dun maar diepgaand boek over de grenzen tussen mens en dier, tussen landbouw en natuur. Interessant voor wie zoekt naar meer inzicht in hoe wij omgaan met moeilijke vraagstukken rond deze thema’s. Zoals – met stip op 1 – de terugkeer van de wolf in Nederland. Maar ook of er ruimte is voor (intensieve) veehouderij in Nederland.
Auteur Martin Drenthen is hoofddocent milieufilosofie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Regelmatig vind ik mezelf terug in discussies over de toekomst van landbouw en natuur. Onlangs nog: Klopt het dat hoogtechnologische en super efficiënte manieren om groente te kweken (bijvoorbeeld het zogenaamde ‘vertical farming’, in flats, op steenwol, onder LED-licht) beter zijn voor de wereld, omdat er daardoor elders meer grond overblijft, die dan weer kan worden teruggegeven aan de natuur? Of: Klopt het dat we de kwetsbare heide- en veengebieden in Nederland, waar de beheerders nu dweilen met de kraan open vanwege (onder andere) overmatige stikstofdepositie en grondwatertekorten, beter vrij kunnen laten, en accepteren dat ze dan veranderen? En natuurlijk: De wolf terug in Nederland, is dat een vloek of een zegen?
Op feesten en partijen – deze tijd meer spreekwoordelijk dan letterlijk – en vooral ook op sociale media halen dit soort kwesties niet altijd het beste in de mens naar boven. Eigenbelang en emoties gaan vaak snel aan de haal met de zaken waar het eigenlijk over zou moeten gaan. Mensen met redelijke meningen worden in de hoek geduwd: “Maar dan ben jij verantwoordelijk, als straks mijn baby door wolven uit de wieg wordt geroofd!”.
In Hek gaat het daarover – niet per se over de feiten op zichzelf, want die zijn vaak wel bekend. Waar het wel over gaat is over hoe verschillende mensen, vanuit verschillende wereldbeelden of ethische kaders, de feiten soms totaal verschillend uitleggen. Of – tegenwoordig in toenemende mate – er simpelweg voor kiezen om aan de feiten voorbij te gaan: ‘Wetenschap is ook maar een mening’. Of totaal flexibel omgaan met kennis: Enerzijds: Weten we niet precies wat de rol van het donker pimpernelblauwtje is in het ecosysteem? Nou, dan zal het dus wel niet zo belangrijk zijn. En anderzijds: Weten we niet precies wat de rol van wilde zwijnen is bij de verspreiding van Afrikaanse varkenspest? Nou, dan schieten we alle zwijnen toch af!
Kortom een fraai boek; geen lichte kost, maar interessant voor wie zoekt naar meer inzicht.
Titel | Hek |
Van | Martin Drenthen |
Uitgever | Noordboek |
ISBN | 978 90 5615 6107 |
Verschenen | 2020 |
Prijs | € 14,90 |
Verkrijgbaar bij | Alle boekhandels en indien u online wenst te winkelen, raden we deze aan. Dan verdient de echte boekhandel zelf ook nog iets. |
Begrip
Hoe lastig het soms ook is, toch schuilt in begrip voor elkaars houding de eerste stap in de richting van een oplossing. Begrip dat nu bij bijna alle verschillende actoren ontbreekt – bijvoorbeeld zowel bij boeren als bij natuurbeschermers.
Begrip is belangrijk, maar dat krijg je natuurlijk niet zomaar voor elkaar. Wat kan helpen is een helder kader waarbinnen al die verschillende mensen toch gemeenschappelijke randvoorwaarden kunnen vinden. Randvoorwaarden waar we het allemaal over eens kunnen zijn. Aanknopingspunten om samen verder te kijken en niet in onze eigen loopgraaf te blijven zitten. Aan zo’n breed gedeeld kader ontbreekt het eigenlijk nog op het gebied van natuur en landbouw. Daar probeert Martin Drenthen in Hek iets aan te doen.
Trais Ecologica
Het leidt hem, onder andere, naar wat ik hierbij, analoog aan de Trias Politica, de Trias Ecologica wil dopen. Een spanningsvolle, maar ook potentieel waardevolle, driehoeksverhouding tussen natuurzorg, boeren en wildernis. Geen van de drie zou de ander uit moeten sluiten. Alle drie hebben ze hun eigen waarde en rol. En sterker nog: ze zijn alle drie nodig. En elk voor zich kunnen ze ook de ander scherp houden, of helpen het evenwicht te bewaren, daar waar het hun zwakke punten betreft.
Bijvoorbeeld: De voorstanders van meer wildernis kunnen het goede voorbeeld geven aan de klassieke natuurbeschermers, die soms wel wat al te zeer aan het tuinieren zijn. Maar andersom zijn de rewilders (voorstanders van compromisloze, natuurlijke verwildering) af en toe wel erg kort door de bocht en onverschillig ten opzichte van kwetsbare biotopen of soorten. De boeren hebben ook weer hun eigen perspectief: vruchtbare landbouwgrond zomaar teruggeven aan de natuur vinden zij een gotspe, omdat we wel de wereldbevolking moeten voeden. En daar zit natuurlijk ook een kern van waarheid in – waarbij de andere groeperingen op hun beurt kanttekeningen kunnen zetten, want hoeveel kalkoenrollades of slagroomtaarten heb je nu werkelijk nodig om de wereld te voeden? (En bovendien produceren we meer dan genoeg voedsel, alleen komt het niet op de juiste plek.) In Hek is uiteraard nog veel meer interessants te lezen over deze drie gezichtspunten en hun effecten.
Samenleven
Een ander interessant thema is hoe we om willen gaan met dieren. Daar is onder verschillende groepen in de samenleving vaak nogal verhitte strijd over. Staat het welzijn van ieder individueel dier centraal, of het welzijn van een ecologische gemeenschap in het algemeen – in dat laatste geval accepteer je dus bijvoorbeeld dat soms een moeflon moet sneuvelen om een wolf te voeden. De oplaaiende emoties rond het zielige wild in de Oostvaardersplassen geven duidelijk aan hoe hoog de emoties kunnen oplopen in deze discussie.
Drenthen geeft ook hiervoor een kader, in de vorm van het model van concentrische cirkels. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen de mensengemeenschap (mensen onderling), de gemengde gemeenschap (mensen en gedomesticeerde dieren), en de biotische of wilde gemeenschap. Wij hebben als mensen ten principale een plicht om voor onze medemensen te zorgen, daarna om voor onze huisdieren te zorgen (die immers grotendeels afhankelijk van ons zijn), en ten derde om voor wilde dieren te zorgen (waarbij zorgen dan meer betekent: ze met rust laten).
De nieuw bijkomende plichten in iedere bredere gemeenschappen mogen niet ten koste gaan van de plichten in de engere gemeenschap. Toch betekent dit niet dat de plicht om voor de medemens te zorgen altijd voorrang moeten krijgen. Ja, essentiële noden van de mens moeten worden gelenigd, zelfs wanneer dat een prijs heeft voor het milieu. Maar we hoeven ook weer niet alle triviale wensen van onze medemens in te willigen (kalkoenrollade, slagroomtaart) wanneer dat ten koste zou gaan van onze morele plicht om te zorgen voor de bredere gemeenschap van dieren en natuur.
Aan de hand van de theoretische kapstok legt Drenthen heel helder uit hoe we naar de Nederlandse veehouderij zouden kunnen – of moeten? – kijken. Het wordt een logisch denkpatroon:
- Als agrarische activiteiten nodig zijn om voor medemensen te zorgen, dan mogen overwegingen over natuurbeheer minder zwaar tellen.
- Maar het blijft zo dat er altijd aandacht moet zijn voor de kwetsbaarheid van de soorten die van ons afhankelijk zijn (de gedomesticeerde dieren), en dat de agrarische activiteiten zo weinig mogelijk inbreuk mogen maken op de wilde natuur. (Terzijde: Aan geen van deze beide voorwaarden wordt momenteel voldaan.)
- Om dat te bereiken moet de veehouderij voldoen aan hoge eisen voor dierenwelzijn en aan strenge regels voor uitstoot van schadelijke stoffen, en voor het ruimtebeslag en de milieubelasting voor de productie van veevoer (soja, bijvoorbeeld, die uit Brazilië gehaald wordt om hier onze varkens vet te mesten).
- De hierboven genoemde eisen geven de veehouderij een duidelijke keuze:
- Oftewel de veehouderij moet maximaal gescheiden worden van de natuur, door verder te intensiveren met behulp van technische snufjes. De vraag is of dat kan, binnen de hoge eisen voor dierenwelzijn, en voor ruimtebeslag van het voer. De vraag die ik hier mezelf altijd bij stel is: in hoeverre bouwen we op die manier een kaartenhuis, en worden we steeds kwetsbaarder, bijvoorbeeld voor dierziektes of falende technologie?
- Oftewel de sector zal zodanig moeten inkrimpen dat zij geen noemenswaardige negatieve invloed meer heeft op de ruimte voor de natuur, terwijl de gehouden dieren tegelijk een goed leven hebben. Je zou dan misschien wel teruggaan naar een niveau van, laten we zeggen, 150 jaar geleden. Toen was de productie van dierlijk eiwit een soort randverschijnsel. Kippen en varkens werden voornamelijk gevoerd met afval. Andere dieren – grazers – waren er weinig; precies zoveel als er voer voor ze kon worden geproduceerd (hooi) of gevonden kon worden op de gronden die te nat (uiterwaarden) of te arm (hei) waren voor akkerbouw of tuinbouw. Daarbij kun je je natuurlijk ook nog afvragen of de productie van zuivel en vlees voor menselijke consumptie werkelijk in een essentiële behoefte voorziet. In ieder geval zou het in de Westerse wereld een heel stuk minder kunnen zijn; we kunnen van vlees gewoon weer een randverschijnsel maken. Kijk voor inspiratie maar eens naar al onze heerlijke groenterecepten.