Botanische kunst is een prachtig boek met reproducties van oude afbeeldingen van planten, bloemen en fruit en korte profielen van de artsen-botanici van de vijftiende tot en met de negentiende eeuw. En toen nam de fotografie het over.
Bij onze beschrijvingen van de geschiedenis van de gewassen op onze website, refereren we vaak aan wat de artsen-botanici van vervlogen tijden erover schreven. Want toentertijd was een arts bovenal een kenner van de geneeskrachtige werking van planten. Tegenwoordig zouden we hen misschien herboristen noemen, maar die mogen niet zeggen dat een kruid geneeskrachtig is. Dat is vandaag de dag voorbehouden aan de farmaceutische industrie. Maar dat terzijde.
Lang niet alle planten zijn geneeskrachtig of ze zijn niet eenvoudig in onze contreien te vinden. In de periode die het boek omvat trok de mens de wereld over en vond andere gewassen. Ze werden meegenomen, in botanische tuinen geplant, beschreven en daar moest een afbeelding bij. Het boek gaat dan ook verder dan alleen groenten. Eigenlijk over alles wat groeit en bloeit en ons telkens weer boeit. (Een afgezaagde uitdrukking die nu helemaal en terecht van toepassing is.)
Het boek is van Italiaanse origine, maar de botanici en tekenaars die worden voorgesteld zijn van heel Europa. Het voorwoord van Chiara Nepi, directeur van de botanische afdeling van het Natuurhistorisch Museum in Florence, is prettig verhelderend. De drie co-auteurs hebben hun sporen verdiend op het vlak van wetenschap en onderzoeksjournalistiek. Dus een boek met een gedegen fundament.
Vierentwintig – eigenlijk twee meer, want drie broers zijn in een kapittel samengenomen – botanici of botanische tekenaars worden geïntroduceerd en uit hun werk zijn enkele prachtige afbeeldingen afgedrukt, uiteraard met toelichtende tekst.
Als je, net als wij, geboeid bent door de botanici en hun tekenaars van weleer en de prachtige platen, van groenten, fruit en bloemen, dan raden we je dit boek van harte aan. De ondertitel luidt ‘Van de Renaissance tot de 19e eeuw’. Maar de uitzondering bevestigt de regel: Het begint met Dioscorides uit de eerste eeuw na Christus. Van zijn hand is namelijk De Materia Medica, dat vele eeuwen het standaard werk op medisch vlak was. En dus frequent werd gekopieerd, vertaald en voorzien van afbeeldingen.
Titel | Botanische kunst – Van de Renaissance tot de 19e eeuw |
Van | Chiara Nepi, Andrea Accorsi, Giuseppe Brillante, Elena Percivaldi |
Uitgever | Lecturis |
ISBN | 978 94 622 633 69 |
Verschenen | 23 september 2019 (ja, alweer even geleden, maar niet minder mooi) |
Prijs | € 39,95 |
Verkrijgbaar bij | Alle boekhandels en als je online wilt bestellen, dan bijvoorbeeld hier – dat is beter dan BOL, dan verdient de echte boekhandel van steen en cement ook nog iets. |
Het is een, voor zijn prijs, mooi verzorgd uitgevoerd boek dat zorgvuldig is samengesteld. Het formaat is groter dan gangbaar is, namelijk 27,5 x 31,5 cm, en dat is, omdat het om de afbeeldingen gaat, fijn. Het telt ruim 200 bladzijden.
We bladeren het door en halen een paar voorbeelden aan.
Besler
Leonhart Fuchs kennen we wel, maar daarna komt Basilius Besler. Daar hebben we nog nooit van gehoord. Hij leefde van 1561 tot 1629, in het gunstigste geval dus 68 jaar oud geworden. De man was apotheker en werd gevraagd de planten in de tuinen van de prins-bisschop van Eichstätt in kaart te brengen. In 1613 verscheen Hortus Eystettensis. (Voor de liefhebber, dit werk in twee delen is hier te downloaden.)
Besler tekende niet zelf, dat was een team van kunstenaars, lezen we. Besler scheef met de hulp van zijn broer en neef.
Is deze tomaat niet prachtig, deze tomaat? Verderop zien we de Melanzana fructu pallido’, de aubergine. Een paarse. En asperges met besjes waarin het zaad. En met Eichstätt hebben we weer een vakantiedoel gevonden, zouden de tuinen van de bisschop er nog zijn?
Hoe fijn en gedetailleerd de tekeningen van Bessler, zo naïef lijken die van John Tradescant, die negen jaar later stierf. Samen met zijn gelijknamige zoon pioniers van de plantkunde in Engeland.
Maria Sibylla Merian
Verderop in het boek valt ons oog op vlinders en rupsen die zich tegoed doen aan planten. Maria Sibylla Merian (1647 – 1717) was insectenkenner. Een Zwitserse, die later met haar twee dochters naar Friesland verhuisde en weer later naar Amsterdam. Het was de tijd van de ontdekkingen, dus ging zij met haar dochter voor twee jaar naar Suriname en maakte een boek. Enkele prachtige afbeeldingen met toelichting zijn in het boek opgenomen.
“Metamorphosis Insectorum Surinamensium is een van de mooiste natuur-historische kunstboeken ooit. Maia Sibyllia Merian stierf in 1717. Haar werk zal voor altijd voortleven.”
Ze is dus een beetje Nederlandse. En misschien leefden we onder een steen, maar we hadden nog nooit van haar gehoord.
Henri Louis Duhamel du Monceau (1700 – 1782) was een Parijse intellectueel, gepassioneerd voor landbouw en botanie. Hij zette op het buitenverblijf van de familie een kleinschalige boerderij op en verdiepte zich in kweektechnieken. De man kende boeiende levensgeschiedenis – te divers om op te noemen – maar opmerkelijk is dat hij zich inzette voor het herstel van bossen, die in gevaar kwamen door de bevolkingsexplosie, hout voor scheepsbouw enzovoorts. In het boek dus veel fraaie afbeeldingen van voornamelijk fruit. (De beschrijving op de Nederlandse wikipedia-pagina wijkt behoorlijk af van wat in het boek staat. En wijkt ook totaal af van de Franse. Okay, Duhamel had ook een hoge functie bij de marine, maar zijn sporen zijn verdiend in het botanische werk. We moeten ons te zijner tijd eens meer verdiepen in de man en zijn werk, nemen we ons nu voor.)
Elizabeth Blackwell
En na Duhamel is het aan Elizabeth Blackwell (1707 – 1758). Een vrouw met aanleg voor tekenen en die dat wel moest gaan doen om haar man uit de gevangenis te krijgen. (Hij was een drukkerij begonnen zonder vergunning, kon de boetes niet betalen en moest brommen. Ook toen al vergunningen…) Elizabeth ging een herbarium maken voor artsen en handelaren in specerijen.
Tenslotte
Het is te veel en te mooi op hier allemaal op te sommen. Het eindigt met Walter Hood Fitch (1817 – 1892), die kennelijk een zeer productief botanisch kunstenaar was. Een talentvol tekenaar die eerst patronen tekende maar toen onder de hoede kwam van William Jackson Hooker, professor Plantkunde aan de universiteit van Glasgow. Hij zou meer dan tienduizend illustraties hebben gemaakt. Veel voor het Botanical Magazine van Kew Gardens.
De eerste foto’s dateren van 1816, in 1891 een vorm van vastleggen van kleuren en in 1907 werd het, met dank aan de vindingen van de gebroeders Lumière, meer gemeengoed.
Nog wat zien? Blader hier even mee: