Oorspronkelijke versie: 28 juni 2013. Volledig herziene versie: 9 juni 2024
Leestijd: 21 minuten
Inhoudsopgave
Allium cepa var aggregatum, voorheen: Allium ascalonicum of Allium cepa var ascalonicum
Sjalot, eslook (Nederlands); shallot (Engels); Schalotte, Edelzwiebel, Askalonzwiebel, Eschalotte, Aschlauch, Eschlauch (Duits); échalote, échalote de Sainte-Anne (Frans); chalota, chalote, carlota, escaloña, ascalonia (Spaans); scalogno (Italiaans)
De grijze sjalot (Grise de la Drôme) wordt in de zuidelijke en oostelijke delen van Frankrijk geteeld. De bollen worden gewaardeerd om hun unieke smaak. Ze zijn bedekt met verschillende aan elkaar vast zittende velletjes, die een grijs gekleurd omhulsel vormen. De wortels zijn dik en sterven niet af tijdens het uitlopen. De grijze sjalot verschilt ook van de gewone sjalot door de lichtgroene kleur van de bladeren en hij bloeit zelden. Gebaseerd op de morfologie van de bloemstengel en de schermbloem, werd deze unieke sjalot geïdentificeerd als A. oschaninii, wat later door grootschalig genetisch onderzoek werd bevestigd. De grijze sjalot hoort niet bij A. cepa [18]. Dus daar hebben we het hier verder niet over.
Naam
Hoewel we het nog regelmatig tegenkomen, is de eerdere Latijnse naam Allium ascalonicum werd in 2010 [5 EN] door de botanici afgeschaft, omdat de overeenkomst van de sjalot met de ui (A. cepa) te groot is. Hierbij heeft de zaaisjalot wellicht een rol gespeeld (zie verderop: Sjalottenoorlog). Dus nu is het A. cepa var aggregatum. In Engelstalige wetenschappelijke literatuur worden ze multiplying onions genoemd. Sommigen houden nu vast aan Allium cepa var ascalonicum.
De naam sjalot is afgeleid van het Oudfranse eschalotte, dat via eschaloigne, van het Latijnse Ascalōnia caepa komt en betrekking heeft op Asjkelon, een stad in het huidige Israël, boven de Gazastrook. Asjkelon bestaat al sinds het neolithicum (pakweg 10.000 v Chr) en in de tijd dat de sjalot zijn naam kreeg was het een Filistijnse stad (1000 v Chr). De oude Grieken dachten dat de sjalot van Asjkelon kwam. Theophrastus (300 v Chr) geldt als een van de eerste botanici, en was, naar verluidt, ook de eerste die de naam sjalot (askolonion – ui van Asjkalon) introduceerde.
Allium komt van het Griekse woord voor ‘te vermijden’ – vermoedelijk vanwege de lucht. Het was ook het Latijnse woord voor knoflook. Cepa komt van het Griekse kèpos, dat tuin betekent, dus gekweekt. En aggregatum duidt op één geheel, verenigd. Dat kan je wel zeggen.
Plant
De Allium cepa wordt in twee groepen gedeeld: de Cepa-groep (de echte ui) en de groep Aggregatum (sjalotten). De bollen van de Aggregatum-groep zijn kleiner dan die van de ui, omdat ze “snel” delen en een cluster van drie tot wel twintig dochterbollen vormen [7]. Ze zijn alle in de grond c.q. ondergronds. In het Engels wil de groep wel eens multiplier onions worden genoemd, die overigens iets meer dan Aggregatum omvat (ook bijvoorbeeld de Egyptische ui).
De sjalot is een vaste plant met een bol, maar wordt doorgaans gekweekt als eenjarige. Hij vormt een 20-30 cm hoge bundel met holle cilindrische bladeren. De geplante sjalot heeft verschillende vegetatieve punten die na het planten, min of meer bovengronds, nieuwe dochterbollen vormen. Zoals bij alle Alliums is de bloeiwijze ook bolvormig. De zaden zijn klein en zwart. “In tegenstelling tot de ui bloeit de sjalot zelden in ons klimaat. Incidenteel ontwikkelt zich echter wel eens een 20 tot 30 cm hoge bloemstengel, die in juni – juli bloeit met een kogelrond scherm van veel Itlablauwe bloempjes.” [17] Ze wordt in principe vegetatief vermeerdert.
Historie
De oorsprong, het allereerste begin, is gelijk aan die van de ui. Wanneer de eerste sjalot ontstond is niet te achterhalen, het is vermoedelijk een van de vele aanpassingen die de ui heeft ondergaan bij de verspreiding over de wereld. Een wilde sjalot is nimmer aangetroffen [11].
De sjalot is inheems in Egypte, Libanon/Syrië, Libië, Palestina, Saudi Arabië, de Sinaï en Turkije zegt [15].
Dat is een discutabele uitspraak daar er geen wilde sjalotten bestaan.
De Candolle schrijft in zijn Origine des plantes cultivées (1883), dat reizigers als Rauwulf, Forsskal en Delile de sjalot niet noemen als voorkomend in Arabië, Egypte of Siberië. Hasselqvist zei dat het uit Palestina kwam, zonder dat verder te preciseren. In zijn boek Voyages and Travels in the Levant (1766) noemt hij het niet, alleen de Alliums die de Israëlieten aten: ui, knoflook en prei. En nog meer reizigers in dat gebied vermelden de sjalot niet in hun boeken en verslagen. Dus voor De Candolle is de sjalot geen soort. (Thans ook niet meer, wel een variëteit.)
Wanneer nu sprake is van de ons bekende sjalot is niet helder. Wil de echte sjalot opstaan?
De Griek Theophrastus (370 – 287 v.Chr.) onderscheidde in zijn Historia Plantarum Sardijnse, Chidische en Samothracische uien: eenjarig, gedeeld (sjalot) en Ascaloniaans. Bij ui verwijzen we naar boek XIX hoofdstuk 32 van de Naturalis Historia, van Plinius de Oudere. Daarin vertelt hij over de vele variëteiten van de ui en zegt dat ze vaak naar de herkomst zijn vernoemd. Zoals, naast vele andere, Asjkalon met de Ascalonische ui. Die is geschikt om te bewaren, aldus Plinius. Maar wat hij over de teelt schrijft past niet bij wat wij nu als sjalot kennen.
Kruistocht
Het – in Frankrijk – populaire verhaal is dat de Franken aan het einde van de Eerste Kruistocht (1096-1099) de sjalotten na het beleg van Ascalon mee hadden genomen.
Daar mag aan worden getwijfeld, aangezien de Romeinen de sjalot in de eerste eeuw na Christus al veelvuldig gebruikten en ze ook in het kookboek De re coquinaria van Marcus Gavius Apicius worden vermeld.
En het is een van de planten die in Capitulare de Villis (812) van Karel de Grote staat [5 FR] [8]. Boven de ui (cepas) staat de sjalot (ascalonias). Dat is tweehonderd jaar voor de eerste kruistocht.
De vraag is of ascalonische ui in de oudheid iets anders was dan wat we nu, na de Eerste Kruistocht als sjalot kennen [11] [5 IT]. Theophrastus vermeldt naast de ascalonische immers ook een ui die je kan delen. Misschien was de ascalonische ui wel wat we nu lenteui of bosui noemen, in het Engels scallion, waarvan de naam ook van Asjkalon is afgeleid.
“For many years, the name Allium ascalonicum
was mistakenly used in the literature for
shallots.” [18]
In de dertiende eeuw spelen de sjalotten al een belangrijke rol in de Franse keuken [5 IT]. In de bibliotheek van de universiteit van Bologna bewaart men een 14e eeuwse manuscriptencodex waarin gerefereerd wordt aan taart met sjalotten. [5 IT – Wij hebben deze bibliotheek online bezocht, en de bedoelde codex niet gevonden.] Sjalotten speelden in Italië altijd al een belangrijke rol. Zo is de Scalogno de Romagna een oude variëteit die kennelijk eeuwenlang in tuinen, vooral in en rond Riolo Terme wordt geteeld. Het heeft inmiddels een IGP (beschermde geografische aanduiding).
[11] schrijft dat de sjalot in 1548 in Engeland landde, maar Gerard vermeldt het niet in zijn The Herball (1597).
In het Cruydt-Boeck (1618) van Rembert Dodoens komt de sjalot als zodanig ook niet voor. Hij rept wel bij Ajuinen van de naam Ascalonien, maar dan als opsomming van bekende uien met hun plaatsen van herkomst, gelijk Plinius deed. “[…] twelck een stadt van Joodschelant was […]” Er wordt ook geen andere ui genoemd die de bollen deelt. Bieslook wordt wel vermeld.
Over het algemeen werd door de arts-botanici geen hoge gezondheidswaarde aan uien, laat staan sjalotten toegekend. Daar kwam met Paracelsus verandering in. Hij schreef: “Een ui is het zo veel waard als een hele apotheek.”
In Mattioli’s Kreutterbuch (bewerkt door Camerarius, 1586) wordt in hoofdstuk Von Zwibeln LXXVII ook de sjalot benoemd. Er staat, (vrij vertaald): Van de ui zijn veel soorten, waarvan vier belangrijke. Caepa capitata, dat is de gewone ui, Caepa sectilis, dat is snijui/snijlook, dan de sluitui, men laat de bladeren gedurende de winter staan en snijdt ze in voorjaar af, de wortel blijft in de grond en brengt nieuwe bladeren. De vierde is Caepa Ascalonica, genoemd naar de Joodse stad Asjkalon waar ze het meeste groeit. Alhier noemt men het sjalot. “Das ander und vierdte geschlecht hat viel Haupte an eienander, sind auch schärpffer.” Dus met veel hoofden aan elkaar. En scherper.
Mattioli was Italiaan. De sjalot lijkt daarmee tot pakweg de zeventiende eeuw een typisch Zuid-Europese aangelegenheid te zijn geweest.
Maar Matthias de Lobel heeft in zijn Kruydtboeck (1581) ‘ascalonitides vanden ouders oft Palestinsche Ajuynen’ opgenomen. Ze “hebben eenighe besonder nature of ghedaente”. Hij verwijst naar Theophrastus. De Fransen zouden ermee ontbijten en het Appetits noemen, “datse den appetijt wederom verwecken.” Bij de tekening staat dat ze in het Frans (ook) Eschalottes worden genoemd. Het is een korte vermelding, waarna het over gaat naar bieslook.
Pieter de la Court van der Voort maakt in zijn boek Byzondere Aenmerkingen, enz. enz. (1737) gewag van Chalons (langer en dikker) en Chalotten. “[….] zyn beide van het geslagt der Ajuin.” Er worden beknopte teeltaanwijzingen gegeven. Chalotten worden in maart gelegd, Chalons in het najaar en tegen de vorst toegedekt.
Johann Hermann Knoop kent in zijn Beschryving van de Moes- en Keuken-Tuin (1769) het hoofdstuk Chalotten “een mede zoort van Ajuin zynde […]” Ze komen uit Egypte en Palestina. Bij Huishoudelijk Gebruik staat “De Chalotten zyn van veel gebruik in de Keuken, inzonderheid by de Franschen, tot smakelyke Sausen, en by Regouts of Hachees; En een Lams- of Schaaps-Gebraad met Chalotten gelardeert, is geen onaangenaam Geregt voor den Liefhebber […]” Nog geen eeuw later verschijnt het Groot Warmoeziers Handboek van T.F. Uilkens. Hij schrijft dat de eerder genoemde Hasselqvist wel in het wild groeiende sjalotten heeft aangetroffen.
We zien dat in noordelijke regionen, waar het groeiseizoen kort is, men meer sjalotten teelt dan uien. Net zoals in gebieden waar de productie van uienzaad te laag is vanwege de hoge luchtvochtigheid of in tropische streken waar de lage temperaturen nog te hoog zijn om uienzaad te doen ontkiemen.
Échalote de Jersey
Bretonse sjalot of sjalot van Jersey wordt in Frankrijk het meest geteeld en zou eind 19e eeuw niet van de Kanaaleilanden komen, zoals de naam suggereert, maar uit Finland en vermoedelijk zelfs Rusland [8], aldus ene M(onsieur) Lawson uit Edinburgh, vermoedelijk is dat Charles Lawson.
Het kan gewoon in het Frans een bijna-homofoon (klinkt hetzelfde, schrijft het anders) zijn: échalote de Russie en échalote de Jersey.
Aardappelui
Potato onion (Engels), l’oignon patate (Frans) en aardappelui in het Nederlands, werd en wordt ook wel gebruikt voor de sjalot. Maar is het hetzelfde? In 1795 werd in Duitsland voor het eerst Kartoffel-Zwiebel vermeld, dat is door diverse Europese auteurs vertaald overgenomen. De naam verwijst ongetwijfeld naar de manier waarop de deze ui (dus sjalot) zich vermenigvuldigt in meerdere uien, vergelijkbaar met aardappelen. [17] noemt aardappelui A. cepa var. aggregatum en “Kenmerkend voor deze variëteit is dat ze uitgroeit tot een dichte opeenhoping van zes tot vijftien middelgrote, rondachtige uien, die als gewone uien gegeten worden.”
De verspreiding van het begrip aardappelui kan niet voorafgegaan zijn aan de popularisering van de aardappel. Het is dus waarschijnlijk dat de aardappelui, net als de aardappel, en terzelfder tijd, als een nieuwigheid werd beschouwd. In 1839 wordt in een Duits blad de Moskouse aardappelui gelijk gesteld aan de Russische sjalot. [9]
In 1920 gaf de Zweeds-Finse auteur Ossian Lundén eindelijk wat inzicht in hoe de teelt van “plantuien” in Zuid-Rusland werd uitgevoerd, ten behoeve van export naar Finland. De Russische uien die de Finnen kochten, werden beschreven als in de herfst geoogste uien van in het vroege voorjaar gezaaid zaad. In Zuid-Rusland werden deze plantuien dan geplant om in het tweede jaar, als ze clusters vormden, consumptie-uien te zijn. Verder werden de mooiste, middelgrote en stevigste uien uitgekozen om de volgende lente opnieuw te planten en in de herfst van het derde jaar te oogsten. Zaden exporteerden de Russen niet, de clustervormende uien wel. [9] Onduidelijk is of de huidige Finse sjalotten nazaten zijn van de Russische uit het begin van de 19e eeuw [10].
En [8] zegt: Een aardappelui vermeerdert zich, net als sjalotten, vegetatief, maar de wortels van de bollen blijven ingesloten in droge vliezen om zo een samengestelde bol te vormen. Komt voor in Rusland en Finland en in de tropen (Ecuador, Zuid-India, Sri Lanka). Maar dan:
In Vilmorin’s Les Plantes Potagères (1883) staan twee sjalotten: échalote ordinaire (gewone sjalot) en de échalote de Jersey.
Opmerkelijk zijn de laatste zinnen: “De Jersey sjalot bloeit en produceert vrij regelmatig zaden. Dit zaad lijkt precies op dat van de ui. In feite lijken alle vegetatieve kenmerken van de Jersey-sjalot hem dichter bij de uien te brengen, waardoor hij kan worden ingedeeld bij de aardappelui.”
Bij de ui (ognon) is in Les Plantes Potagères een paragraaf Ognon Patate (synoniem: ognon sous-terre – ondergrondse ui) opgenomen. Er staat geen afbeelding bij, wel tekst en er worden een stuk of dertig variëteiten genoemd. Er staat (vertaald): “De aardappelui vormt vaak een cluster onregelmatig gevormde bollen in plaats van een enkele ronde bol. Hij produceert geen zaden of bolletjes en vermenigvuldigt zich alleen door in de grond ontwikkelde tenen. Als je aan het einde van de winter een enigszins sterke bollen plant, kun je deze al in juni eruit trekken en nieuwe, goed gevormde uien oogsten. Als je de plant laat staan tot hij helemaal volgroeid is, zullen er in plaats van één enkele ui zeven of acht bollen zijn, meestal van verschillende grootte, waarvan de sterkste op zijn beurt een groot aantal tenen kan produceren, terwijl de kleinere vaak slechts uitgroeien tot één grote bol.”
Het onderscheid met de sjalot is niet makkelijk te beoordelen. De aardappelui produceert geen zaden en vormt de ronde bolletjes (dus) ondergronds. Ze klitten eigenlijk tot een “bal”. In principe bloeien sjalotten ook niet. De Jersey-sjalot, de Franse sjalot-der-sjalotten, kan kennelijk wel zaad, maar wordt vegetatief vermeerdert en als het uit zaad wordt geteeld, dan vervalt het tot een aardappelui?
Trivia
Sjalottenoorlog
Sjalotten worden in principe vegetatief vermeerderd, niet uit zaad. In Frankrijk tot 1990 was wettelijk bepaald dat alleen traditionele sjalotten ‘sjalot’ mogen heten.
Onderzoek, met name in Nederland, leidde tot zogenaamde zaaisjalotten. In 1998 introduceerde zaadhandelaar De Groot en Slot deze op de markt. Het zaad (F1-hybriden), resultaat van kruising tussen ui en sjalot en pakweg vijftien jaar zaaien en selecteren, is officieel geregistreerd.
Een en ander leidde tot groot Frans protest van met name Bretonse en boeren uit de Loiredal. De sjalottenteelt is arbeidsintensief en is belangrijk voor die streken. Ze verdien(d)en er goed aan. In eerste instantie werden de zaden uit Frankrijk geweerd. Uiteindelijk beschikte de Franse Raad van State dat de zaaisjalot ook een sjalot is, daar het dezelfde eigenschappen heeft als andere sjalotten en onderscheidbaar zijn van uien. Op 16 januari 2007 werd een nieuw Frans decreet goedgekeurd. De Franse boeren raakten hun geclaimde exclusiviteit op de sjalot kwijt.
Maar daar hebben ze het niet bij laten zitten. GEVES (Groupe d’étude et de controles des variétés et des sémences) heeft de zaaisjalotten gevolgd en onderzocht en concludeert dat sommige soorten gewoon uien zijn. Hollands Boerenbedrog! De Fransen eisten dat de dubieuze zaaisjalotten eind 2013 uit de officiële zaadlijsten zijn verwijderd. (Lees dit bericht in Le Figaro.) Dat is niet gelukt. Er werd een nieuw decreet goedgekeurd. Dit erkent het naast elkaar bestaan van twee productiemethoden van sjalotten: gezaaid en geplant, met gelijkaardige voedingskwaliteiten en soms verschillende organoleptische kwaliteiten, uiteraard afhankelijk van de gekozen variëteit.
Amerika
De sjalot zou in Amerika zijn ingevoerd door Hernando de Soto, tijdens diens ontdekking/ verkenningen van Louisiana. De eerste referenties dateren van 1543.
Engelse naamsverwarring
De naam scallion heeft etymologisch dezelfde herkomst als sjalot (askolonion). Scallion is Engels voor lente-ui (of bosui). Verwisseling komt vaak voor en met name in Australië wil men shallot gebruiken voor de lente-ui.
Lady of shalott
De Engelse hofdichter Alfred, Lord Tennyson is een beroemd en na Shakespeare de meest geciteerde auteur. Een aantal gedichten van hem is gebaseerd op de Arthurlegende. Zo ook Lady of Shallot a.k.a. Fair Maid of Astolat – vrij naar het Italiaanse Donna di Scalotta. Om kort te gaan: de vrouw zit in een met water omringde toren en mag alleen door een spiegel naar buiten kijken, want anders treedt de vloek in werking. Lancelot komt voorbij rijden. De vrouw valt voor hem en laat zich met een bootje over het water naar hem toe varen. Voor ze aankomt is ze dood. Lancelot kijkt haar aan en zegt: “She has a lovely face; God in his mercy lend her grace, The Lady of Shalott.” Maar of zij iets met de shallot (sjalot) heeft te maken, is onduidelijk.
Lustopwekkend
De sjalot wordt historisch als lustopwekkend gezien. Zo wordt ie door Ovidius genoemd. De arts en botanicus Castor Durante beschrijft zijn prikkelende werking in zijn Herbario Nuovo (1585).
Bewaren
De bewaartijd varieert van twee tot negen maanden, afhankelijk van de omstandigheden. Ze zijn tussen 0o en 25o à 30o C goed te bewaren – maar koude stimuleert bloei (ook al gaat dat niet makkelijk bij sjalotten) [18].
De meeste sjalotten zijn voor langere tijd uitstekend te bewaren in een koele, donkere kelder. Wij halen ze gedurende de winter in handzame hoeveelheden naar boven, naar de keuken. Men zegt dat gele sjalotten goed te bewaren zijn en de andere iets minder. Wij hebben ‘roze’ sjalotten en die bewaren ook uitstekend. Liggend in gaaskistjes in de kelder.
“Koude is nodig voor bolvorming. Als bollen bewaard worden bij hoge temperatuur en laat in het voorjaar uitgeplant worden, ontstaan er zelfs planten die gedurende het gehele seizoen loof vormen en geen bol. Indien echter het plantgoed langdurig wordt bewaard bij lage temperatuur
(bijvoorbeeld 2°C), worden in de moederbol direct nieuwe bolletjes gevormd zonder loofgroei.
Een lage temperatuur tijdens de bewaring versnelt dus de bolvorming terwijl hogere bewaartemperaturen dit proces juist vertragen.” [19]
Culinair
Delicate, ui-achtige maar iets zoetere smaak. Sjalotten kunnen in plaats van uien worden gebruikt en vooral rauw zijn ze smaakvoller, minder scherp dan ui – hoewel velen zeggen dat sjalotten scherper zijn. In de Franse keuken aanbevolen voor salades, sauzen, stoofpotten. Van groot belang voor echte bearnaise. Ook het loof kan worden gebruikt, maar dat doet eigenlijk niemand.
Voedingswaarde
Per 100 gram rauwe sjalot [3]:
calorieën | 72 kcal |
water | 79,8 gr |
eiwitten (proteïne) | 2,5 gr |
vet (lipiden) | 0,1 gr |
koolhydraten | 16,8 gr |
voedingsvezel | 3,2 gr |
suikers | 7,87 gr |
disachariden | die, als ze er zijn, vormen een onderdeel van de koolhydraten |
mineralen | natrium 12 mg; kalium 334 mg; calcium 37 mg; magnesium 21 mg; fosfor 60 mg; ijzer 1,2 mg; koper 88 µg; zink 400 µg, mangaan 292 µg; selenium 1,2 µg; |
Vitaminen: | |
Retinol (A) | 0 µg (en beta caroteen 3 µg) |
thiamine (B1) | 60 µg |
riboflavine (B2) | 20 µg |
niacine (B3) | 200 µg |
pantotheenzuur (B5) | 290 µg |
vitamine B6 | 345 µg |
folaten (totaal – B11/ B9) | 34 µg |
cobolamines (B12) | 0 µg |
ascorbinezuur (C) | 8 mg |
vitamine D | 0 µg |
vitamine E (alfa-tocopherol) | 40 µg |
Vitamin K (phylloquinone) | 0,8 µg |
Aminozuren | o.a. 28 mg aan tryptofaan; 98 mg threonine; 149 mg leucine; 125 mg lysine; 181 mg arginine |
Lipiden: | |
Verzadigde vetten | 17 mg (67 mg palmitinezuur; 27 mg stearinezuur) |
Enkelvoudig onverzadigd | 14 mg |
Meervoudig onverzadigd | 39 mg |
Cholesterol | 0 µg |
Gezondheid
“Om de smakelijke en gezonde eigenschappen, wordt de sjalot de knoflook van Noord-Europa genoemd.” [4] Sjalotten zijn rijk aan quercetine en bevatten behoorlijk wat saponinen. Ze helpen (dus) goed bij verkoudheid. Slajot is iets minder dan de ui effectief tegen staphylococcus aureus (S. aureus) en tegen Escherichia coli (E.coli). Maar nog steeds goed.
Teelt
Net als bij knoflook vormt de sjalot clusters/klisters en levert vier tot tien nieuwe bolletjes. Bij de knoflook zijn het meer tenen die een bol vormen. Bij de sjalot gaat het meer breeduit. Er vormen zich zes tot tien nieuwe sjalotten rond de geplante – die dan is verdwenen. De bruine/rode sjalot kan vroeg worden geplant, de gele is schietgevoelig (je vraagt je meteen af of dit een echte sjalot is) en wordt later geplant.
De afbeelding is uit Dictionnaire Vilmorin des Plantes Potagères (1946) en suggereert 2 cm diep – het grootste deel bovengronds.
Een halve bladzijde verder in het boek – zie de strip hieronder – staan ze met alleen het pluimpje boven.
Zaaien | n.v.t. |
Uitplanten | Vanaf eind februari (ze verdragen tot -6o C [5 DE], gaan dood bij -8o C en lager [7]) tot eind maart. Gele sjalotten april. Plant ze 3 – 5 cm diep, niet helemaal onder de grond, pluimpje boven. Kleine bolletjes van ca. 3 cm hebben de voorkeur. Grotere bollen geven meer, maar kleinere nakomelingen. [4] T.F. Uilkens zegt dat het gebruik van de grote tenen geheel verkeerd is “dewijl de dunste en langste klisters, de beste en menigvuldigste bollen opleveren.” Grote moederbollen dicht op elkaar geplant, levert veel kleinere sjalotten. Staan ze verder uit elkaar, dan krijg je grotere sjalotten [7]. |
Oogst | Vroeg: begin juni. Meest juli tot september Bij natte zomers de aarde rond de bollen verwijderen en zo pogen drogen, dus rijping, te bevorderen. Oogsten als het loof voor de helft is verdord. Haal de sjalotten met de gehele klister uit de grond en hang te drogen. (Wij leggen ze in gaaskistjes.) Drogen gebeurt in de schaduw. Na het drogen het loof verwijderen en de klisters uit elkaar halen. |
Plantafstand
20 cm in de rij; 35 cm tussen de rijen (ze worden nogal breed)
Water
Planten in droge grond en daarna licht beregenen bevordert het wortelen. Regelmatig water geven is het beste. De bovengrond pas laten uitdrogen als de bollen groot genoeg zijn.
Bodem & standplaats
Zanderige grond. Sjalotten houden niet van zure grond, dus neutraal met een pH van minstens 6,5. Als de pH lager dan 5,5 is kalk toevoegen in de herfst voor het nieuwe seizoen. Volle zon of deels schaduw kan.
Houd er rekening mee niet elk jaar op dezelfde plek Alliums te telen, houd een “pauze” van minstens vijf jaar.
Combinatieteelt
In geval van combinatieteelt: niet met bonen samen; ze hebben een slechte invloed op bonen. Doe simpel: volg ons wisselteeltschema.
Bemesting
Geen directe bemesting. Liefst een jaar volgend op een bed dat toen is bemest. (Bij ons volgen wortels en uien de vruchtgewassen.) Kali (houtas) mag wel.
Rassen
Grofweg worden er vier typen onderscheiden:
– Vrij kleine, grijsbruine sjalot (échalote grise, de Allium oschaninii, zeer Frans)
– Rozerode soort (ook wel bruin)
– Gele met bronskleurige schil (Hollandse, Dutch Yellow)
– Banaan (zeer langwerpig, en zeer mild van smaak)
Roze | Santé (schietgevoelig, v.a. medio april planten), Red Sun (goed houdbaar, resistent, aanbevolen voor biologische teelt), Ouddorpse Bruine (zeer resistent), Pikant, Spring Fields (goed houdbaar), Armador, Melkior, Pesandor, Picador, Ronde de Jersey, Rondeline |
Gele | Atlantic, Topper, Noordhollandse strogele, Golden Gourmet (hoge opbrengst) |
Banaan | Die is hier niet te telen, voor zover wij weten. |
Grijze | Griselle, Grisor |
Oude of erfgoedrassen:
Ouddorpse Bruine is een oud basisras [2], Groningse sjalot, gele,
Zaadteelt
De sjalot bloeit zelden of eigenlijk niet hier. Een koudeklap helpt om het in bloei te krijgen. De grootste bollen/tenen van het ene jaar het volgende jaar planten. Neem bolletjes van pakweg 3 cm doorsnee. Die zijn het best.
Ziekten en belagers
Zie ui. Bovendien heeft de sjalot ook last van de bonenvlieg, dechortophila cillicrura. Daar is geen bestrijdingsmiddel tegen. Wij telen de uien, sjalotten tezamen met de wortels onder insectengaas. Ook goed tegen de uienvlieg.
Literatuur: [1] The Oxford Companion to Food [2] Handboek Ecologisch Tuinieren; [3] USDA Food & Nutrition Database [4] Groente & Fruit Encyclopedie; [5] Wikipedia NL/DE/FR/EN/IT juni 2024; [6] Groentenkookboek, Jane Grigson; [7] Onions and other vegetable Alliums, James L. Brewster, CABI 2008; [8] Histoires de Légumes, Michel Pitrat, Claude Foury, INRA 2015; [9] Historical cultivars of Allium cepa L. (Aggregatum-Group) introduced to Sweden 1830–1860, Erik De Vahl, Genetic Resources and Crop Evolution, april 2023; [10] Patterns of Exchange of Multiplying Onion (Allium cepa L. Aggregatum-Group) in Fennoscandian Home Gardens, Matti W. Leinio c.s., Economic Botany, oktober 2018; [11] Sturtevant’s Edible Plants of the World; [12] Das Lexikon der alten Gemüsesorten, Arche Noah, 2014; [13] Cornucopia; [14] Ancient Herbs, The Paul J. Getty Museum, 1982; [15] Kew Plants of the World Online; [16] Kulturpflanzen in der Schweiz, Zwiebelgewächse, Peer Schilperoord, 2022; [17] Ui en sjalot, Sprenger Instituut, november 1988; [18] Shallot (Allium cepa, Aggregatum Group), H.D. Rabinowitch en R. Kamenetsky, CAB International 2002. Allium Crop Science: Recent Advances; [19] Teelt van Sjalotten, Praktijkonderzoek voor de Akkerbouw, 1998;
Leuk artikel. leerzaam. Maar waar staan de griselles in dit geheel?
Griselles is de naam voor de grijze sjalot. Een ras of cultivar. Dus het past er gewoon in – net als de paarse sjalot, de banaansjalot; zoals bij sla allerlei slarassen horen.
Informatief artikel. Nu wil ik voor het eerst als experiment sjalot opkweken uit zaad gekocht bij een zadenwinkel. Hebben jullie inmiddels ervaring met het opkweken van sjalot uit zaad en/of hebben jullie tips hoe dit eventueel te doen?
Vriendelijke groet,
Angelique
Helaas, Angelique, wij vermeerderen sjalotten op de klassieke wijze. De klisters uiteen nemen en de grootste herplanten. Met zaaien hebben we geen ervaring.