Een ronduit prachtige geschiedschrijving van Lenneke Berkhout over vijf mannen en hun families, die van eind zeventiende eeuw tot vrij recent toonaangevend waren in het kweken van planten en de aanleg van tuinen, hoven en parken.
Ik ben gevallen voor historische tuinen toen de Britse Heligan’s Gardens werden beschreven door de half-Nederlander Tim Smit. Daarin staat hoe hij en een paar maten, na een enorme storm, de jaren geleden al overwoekerde, verloren tuinen onder de ravage hadden ontdekt en in de jaren daarna weer in oude glorie herstelden: The Lost Gardens of Helligan in Mevagissey (Cornwall). Absoluut een bezoek waard. En datzelfde gevoel roept het boek van Berkhout op. Je wilt van alles bezoeken…… maar veel bestaat niet meer.
Ik heb de afgelopen week Hoveniers en Tuinbazen in één zucht uitgelezen. De ondertitel luidt ‘Een cultuurgeschiedenis van het tuinieren door de eeuwen heen’ en dat ‘een’ is goed gezegd, want er is zo veel te onderzoeken en te vertellen. In het boek vormt het wel en wee van vijf toonaangevende personen (en hun families) de rode draad voor de geschiedenis van pakweg eind zeventiende eeuw tot 1995. Berkhout geeft ons op prettige wijze inzicht in het leven van – toentertijd – bekende hoveniers, tuinbazen en bloemisten. Bevlogen telers van nieuwe planten, ontwerpers van tuinen en hoven. En de adel die elkaar de loef lijkt te willen afsteken door de beste tuinbazen in dienst te nemen. Over het algemeen geraken ze in (bijzonder) goeden doen, doch Berkhout schrijft ook over noodlot en familieleed. Het is gewoon een heel goed, lekker leesbaar boek. Op veel bladzijden heb ik met potlood onderstrepingen en notities gemaakt; opmerkelijkheden die leuk zijn om te onthouden.
Iedereen met een tuin is tuinbaas, hovenier en bloemist, in eigen tuin. Dit boek verschaft een historische context en opeens voel je je nietig als je jezelf vergelijkt met Van Staden of Stekhoven. Of de eigenzinnige Chris Broerse.
PS Het zou ons niet verbazen, als na het lezen van dit boek, de kerk van Zoeterwoude een bedevaartplek wordt voor plant minnend Nederland.
Titel | Hoveniers en Tuinbazen – Een cultuurgeschiedenis van het tuinieren door de eeuwen heen |
Van | Lenneke Berkhout |
Uitgever | Alfabet |
ISBN | 978 90 213040807 |
Verschenen | 23 februari 2023 |
Prijs | € 22,99 |
Verkrijgbaar bij | Alle boekhandels en indien u online wenst te winkelen, raden we deze aan. Dan verdient de echte boekhandel zelf ook nog iets. |
Je moet je voorstellen dat de Gouden Eeuw ongeveer de hele zeventiende eeuw besloeg, maar de VOC was er van 1602 tot 1800. En de West-Indische Compagnie was er van 1621 tot, eveneens, 1800. De Franse overheersing was van 1795 tot 1814. In 1806 plaatste Napoleon Bonaparte zijn broer Lodewijk op de Nederlandse troon (tot 1810). In 1807 was er de Leidse buskruitkramp – qua kracht te vergelijken met die van Enschede. Nederland was in goeden doen. De welgestelden hadden buitens laten bouwen; grote huizen, paleizen met grote tuinen. De aandacht voor verse groenten uit eigen tuin groeide. Het is de periode waarin het boek Het Vermakelijck Landt-Leven verschijnt (1669, waarin onder andere Den Nederlandtsen Hovenier is opgenomen). Dat is voor een groot deel het decor van dit boek van Berkhout, dat de periode van pakweg 1680 tot 1995 beslaat. Het zijn vijf verhalen. We gaan er met zevenmijlslaarzen doorheen:
‘De perfecte parterres en strak geschoren hagen van meester-hovenier Samuel van Staden (ca. 1663 – ca. 1730)’
Berkhout schrijft met een levendige, fictieve inslag en dat leest heerlijk. En soms maakt ze in het verhaal over een van de personages een uitstap en wijdt uit over een specifiek onderwerp. Zo weten we natuurlijk niet of Samuel van Staden een rode livrei aan had als hij in de tuinen van Huis ten Bosch liep. Maar die kleine toevoeging maakt het levendig.
Hij was in dienst van stadhouder Willem III. Zijn vader Christiaan was onder andere werkzaam in de tuinen van Kasteel Amerongen.
Amerongen viel in rampjaar 1672 in handen van Franse soldaten en de familie vluchtte. Vader werd “hovenier van Soestdijk, het nieuwe jachtverblijf van prins Willem III van Oranje”. Daar leerde Samuel het vak. Het was de tijd van de strakke, symmetrische tuinen, een trend die zijn oorsprong in Italië kende. Een immense tegenstelling tot de wilde natuur.
Huis Honselaarsdijk in Naaldwijk was ook een onderkomen van prins Willem III en met name daar kon men het vak van hovenier uitstekend leren, daar Willem veeleisend was ten aanzien van tuinen. Samuel voldeed. Daarna volgt een rijke carrière. Samuel volgt Willem III naar Hampton Court en legde daar onder andere het doolhof aan. En later werkte hij op Kensington Palace. Maar zijn vrouw en kinderen overleden en ook Willem III. Samuel werd ontslagen en ging terug naar Nederland, waar hij tijdelijk bij buitens langs de Vecht werkte. En trad weer in dienst van de Oranjes.
“In de zeventiende en achttiende eeuw stonden Hollandse tuinmannen ook in het buitenland hoog aangeschreven. Russische, Duitse en Zweedse hoveniersleerlingen kwamen naar de Nederlandse republiek om hun opleiding af te ronden.”
Samuel hertrouwde, kreeg kinderen en werd directeur en opzichter van Het Loo (Apeldoorn). We leren dat mannen van zijn niveau leiding gaven, maar zelf niet meer in de tuin werkten. Op Het Loo waren de grootste fonteinen van Europa, groter dan die op Versailles. (Willem III wilde de Franse koning Lodewijk XIV de loef afsteken.) In het boek lees je hoe fonteinen werden gemaakt, want er waren toentertijd geen pompen. Maar Samuel kon ook amok maken. Iets te vaak en werd uiteindelijk ontslagen.
‘Turkse ranonkels en rijpe bananen van de Leidse bloemist Adrianus Stekhoven (1705 – 1782)’
Hoe anders verliep het leven van Adrianus Stekhoven die een bloemisterij (bloemenkwekerij) in Leiden aan de Vliet had. Hij was gekend kweker van naam en faam. Maar deed zijn bedrijf aan zijn schoonzoon over en vertrok naar Wenen om in dienst van de de Habsburgse keizer te treden. Arie was vroeger VOC-matroos en had de Compagnietuinen in Kaap de Goede Hoop bezocht, zag allerlei onbekende planten en raakte besmet met het tuinvirus. Op de terugreis was het schip beladen met onder andere zaden, bollen en knollen van exotische planten. Bij Leiden kocht hij grond en begon een kwekerij. En huwde later met Cornelia Lelieveld. (What’s in a name.) Het ging Arie voor de wind en hij vestigde zich bij Leiden met de kwekerij die de naam ‘De Dadelboom’ droeg.
“Rond Leiden bevonden zich van oudsher boomgaarden en warmoesgronden waarop groenten werden geteeld voor de stedelijke markt.”
We leren het begrip speeltuin kennen, in de achttiende eeuw was dat eerder iets als een volkstuin, waar de gewone burgers van het buitenleven konden genieten, om vervolgens weer terug naar huis in de stad te gaan. Arie was succesvol, ontwierp ook tuinen en verdiende heel goed. Opmerkelijk is dat men in die tijd meer inzicht kreeg in de voortplanting van planten. Kruisbestuiving werd als een afwijking ervaren en als dit door de mens werd bewerkstelligd, beschouwde men het als blasfemie, een belediging van Gods werk. (Vergelijk dat eens met wat er vandaag de dag wordt uitgehaald door de zaadbedrijven. Zo beschouwd zijn we van God los.)
Adrianus specialiseerde zich in ranonkels en kort daarna hyacinten, die net als bij de tulp een manie werden. Groter dan bij de tulp. Hij boerde goed en breidde zijn bedrijf uit en had een oranjerie. En….. hij wist rijpe bananen te kweken waarmee hij zijn naam definitief vestigde. Lenneke Berkhout beschrijft dit prachtig, voorzien van de nodige (oude) illustraties.
Zijn nieuwe uitdaging was (dus) werken voor de keizer op paleis Schönbrunn in Wenen. En, zo lezen wij, hij kon leuke arbeidsvoorwaarden stellen. Hij nam een palm, die voorheen in de tuin van Huis Honselaarsdijk stond, mee naar Wenen. Hij werkte dertig jaar in Wenen en overleed daar.
‘Jacobus Schuurmans Stekhovens Amerikaanse bomen voor het Engelse bos (ca. 1730 – 1781)’
Zijn schoonzoon Jacobus Schuurmans had kwekerij De Dadelboom overgenomen en uit respect voor zijn schoonvader Stekhoven aan zijn naam toegevoegd. We blijven in Leiden. En Jacobus bleek ook een hele goede bloemist, die zich mocht verheugen op bezoek van notabelen tot en met royalty. In de titel van dit deel zit al verborgen dat er meer en meer sprake is van overzeese handel. In dit verhaal wijdt Berkhout wat uit over de naamgeving van planten en Carl Linnaeus, die in Nederland had gestudeerd en een tijd verbleef. En over de ananasteelt in de Lage Landen. Schuurmans Stekoven handelde in exclusieve fruitrassen, maar ook in loofbomen. (We leren de begrippen enteniers en planteurs.) Bomen werden uit Amerika geïmporteerd en bomen, zoals lindes, werden geëxporteerd. Schuurmans Stekoven verdiepte zich in de nieuwe manier van tuinontwerp, de landschapsstijl. De reactie op het strakke Italiaanse. (We zien hier een leuke link met Roodbaard.)
Berkhout gaat nader in op de landschapsstijl in relatie tot de dan geldende inzichten van de samenleving ten aanzien van de natuur. Het was wel de drijfveer om veel bomen (en zaden) uit Noord-Amerika te importeren om in de Lage Landen “natuurlijke” tuinen te maken. Jacobus Schuurmans Stekhoven voer er wel bij. Het is een ronduit interessant verhaal, waarbij we onder andere kennismaken met bekende (Engelse) handelaren en, niet in de laatste plaats met ontwerpen van kisten en verpakkingen voor bomen en zaden voor de zeereis. En natuurlijk de afnemers van Schuurmans Stekhoven, zoals de graaf van Wassenaer Obdam. Jacobus sterft plotseling in 1781, zijn vrouw zet het bedrijf met hun zoon voort en met hetzelfde succes. Natuurlijk erg leuk dat de zoon van de Habsburgse keizer, waar haar vader was gaan werken, ook bij De Dadelboom langs kwam. Maar ook zij overlijdt jong, een paar jaar later op negenenveertig jarige leeftijd. Zoon Hermanus zette het bedrijf voort, dat uiteindelijk wordt weggeblazen door de Leidse buskruitramp.
‘Broeien en binden door drie generaties tuinbazen Gussekloo (1796 – 1972)’
Met deze familie gaan we bijna tweehonderd jaar door de tijd. De eerste, Willem, begon als tuinbaas op De Liesbosch, in Jutphaas. Het was een roerige tijd, economisch ging het minder in het land. We volgen de carrière van Willem. Leuk is dat hij bij de chique kostschool Noortheij werkt, waar de leerlingen een eigen tuintje moesten onderhouden. Schooltuinen, ook toen al.
Noortheij lag naast Kasteel Duivenvoorde en zo belandde Willem als tuinbaas op dat kasteel. We lezen over het wel en wee, de dagelijkse gang van zaken en over de weivrouw. De hele familie vervulde allerlei taken op Duivenvoorde. De eigenaar van Kasteel Duivenvoorde, Hendrik Steengracht, had Jan David Zocher ingehuurd om een landschappelijke tuin te ontwerpen (die kennen we onder andere van het ontwerp van het Vondelpark, lees dit). Voor het vervoeren van grote bomen werd gebruik gemaakt van de mallejan. We lezen over de perzikenkas en de nieuwe boomgaard met tweehonderd bijzondere appel- en perensoorten. Als je dit leest, wil je ze subiet in je tuin planten. Als ze nog bestaan. En Berkhout schuwt in dit boek er niet voor om subtiele verbanden te leggen. De boomgaard van Duivenvoorde leidt tot een uitweiding over appels en peren, dan wordt (uiteraard) Johann Hermann Knoop genoemd, auteur van Pomologia, die in dienst was van prinses Maria Louise van Hessen-Kassel, die Samuel van Staden had aangesteld bij Soestdijk en Het Loo.
Het deel over de moestuin van Duivenvoorde spreekt ons natuurlijk erg aan en vooral hoe men de “koude” bakken in de winter al warm kregen om groenten te zaaien en telen. 365 dagen per jaar verse groenten.
Willem Gussekloo stierf te jong, zijn gezin mocht op het landgoed blijven wonen, noblesse oblige. Pieter Donker werd aangesteld als tuinbaas. De oudste zoon Gerrit stierf enkele jaren later en zoon Dirk ging, onder Pieter Donker, aan de slag op Duivenvoorde. Steengracht had contact met Von Siebold – de Duitse arts-botanicus die in Nederlandse dienst op Deshima verbleef en ervoor zorgde dat er veel Japanse gewassen naar Nederland kwamen. (Niet in de laatste plaats de Japanse duizendknoop.) We lezen over de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Aanmoediging van den Tuinbouw en de effecten van de afscheiding van België in 1830.
Dirk vertrekt voor enige tijd van Duivenvoorde, zet een bollenkwekerij op en keert twintig jaar later weer terug, als opvolger van Donker: tuinbaas en rentmeester. Het gaat de Gussekloos goed. We lezen dat het onderling vertrouwen tussen de jonkheer Steengracht en de Gussekloos groot was. Het was de tijd van de uitvindingen; de industriële revolutie bereikte ook de hoven en tuinen. Berkhout verhaalt in deze context over de ontwikkelingen op landgoederen, zoals de introductie van de Engelse grasmaaier en verwarmde, zelfs tropische, kassen. Ooit gehoord van ‘the great stove‘? Toen Dirk in 1909 overleed volgde zijn zoon Willem hem op. We zien dat de groenten die Willem op Duivenvoorde teelde bij Koningin Wilhelmina op tafel kwam. Maar ook jonkheren Steengracht overlijden en in 1912 erfde Schimmelpenninck van de Oye het kasteel en landgoed. Maar dan slaat de economische crisis toe, de Tweede Wereldoorlog en na die tijd veranderden de arbeidsverhoudingen en beloningen. Uiteindelijk gaat Duivenvoorde in 1960 over in een stichting, toen Willem met pensioen was gegaan.
Waarmee we de nieuwe tijd in gaan.
‘Het wonder van alle dag. Chris Broerse, tuinarchitect en directeur Plantsoenendienst (1902 – 1995)’
De tijd van de buitens en landgoederen is over. Anno nu is er een opleving, dat wil zeggen, dat tuinen bij landhuizen en kastelen door vrijwilligers in ere worden hersteld. Er is zelfs een Gilde van Tuinbazen.
Chris Broerse is een Zeeuw die werd gekend voor zijn ideeën over natuurlijke, inheemse beplanting. Dat was vlak voor de oorlog ongekend. Hij was een moderne versie van tuinbaas, in dienst van de gemeenschap: directeur van de Plantsoenendienst van Amstelveen. Het is een mooie link die Berkhout hier legt. Broere was een zeer eigenzinnig man, kunnen we lezen, die een hekel aan school had en op zijn eigen wijze kennis vergaarde. Iemand die door zijn stoere Zeeuwse kop prachtige parken wist te realiseren. Als tuinknecht van Kasteel Geldrop maakt hij kennis met de landschapsstijl maar ook met, groente- en bloementeelt. Hij volgt opleidingen en zet zich in voor de KNMTP dat we thans kennen als Groei & Bloei. En ontmoet Dirk Tersteeg. Deze laatste vertegenwoordigde de architectonische tuinstijl: huizen in villawijken met een glazen schuifpui waardoor de huiskamer doorloopt in de tuin. Maar ook tuinontwerpen voor kleinere tuinen. Tersteeg is al lang niet meer onder ons, maar hij zou het vandaag de dag nog steeds goed doen. Tersteeg ontwierp een wandelpark voor Amstelveen en stelde het gemeentebestuur voor een tuinbaas aan te stellen. En dat werd Broere. Het sollicitatiegesprek was met Tersteeg. Berkhout schetst hier een interessant tijdsbeeld, waar we meer dan honderd jaar later nog steeds “last” van hebben: de mensen maakten zich meer en meer zorgen om de teloorgang van de natuur. Natuurmonumenten werd opgericht, de albums van Jac. P. Thijsse waren een groot succes en men ging wandelen met allerlei natuurgidsen op zak.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging het werk van Broerse in eerste instantie gewoon door. De werkverschaffingsprojecten gingen door – maar in 1942 viel het stil door de Arbeitseinsatz. We lezen dat hij, kort na de oorlog terug op Walcheren is en kennismaakt met het begin van de ruilverkaveling. Hij werd gevraagd door de Stichting Nieuw Walcheren dit werk, met name de nieuwe beplantingen als gevolg daarvan, te coördineren. Dus werkte hij acht jaar in deeltijd in Amstelveen en op Walcheren. In zijn ogen was Walcheren echter door de ruilverkaveling landschappelijk verpest.
Broerse ontwikkelde een eigen stijl van landschapsontwerp, met inheemse beplanting (heemtuin) en minder geometrisch verantwoord dan Tersteeg. De Amstelveense inzending naar de Floriade in 1960 zorgde ervoor dat Broere ook in het buitenland bekend werd. Het wandelpark heet sinds 1967 Broersepark.
Het is sneu om te lezen dat veel van Broerse’s werk verloren is gegaan omdat gemeenten bezuinigden op openbaar groen.
Tenslotte
Deze recensie is wat lang, maar dat is nu eenmaal het gevolg van deze geweldige geschiedschrijving door Lenneke Berkhout. Je kunt een recensie in algemene woorden vangen, maar dat zou dit boek tekort doen. Het zijn nu eenmaal vijf opmerkelijke mensen, families die op een of andere wijze door de tijd met elkaar zijn verbonden. Het is een meer dan driehonderd jaar geleden gestarte beweging, waar wij nu nog steeds in zitten en we bewegen door. Neem nu Bielzenmien, de bijnaam van Mien Ruys, die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw extra veel biel(s) in haar tuinontwerpen deed. Het blad OET, Onze Eigen Tuin is een van de betere tuinbladen in Nederland en werd in 1955, mede door haar, opgericht.
Dit is niet zodanig in het boek Hoveniers en Tuinbazen te vinden, maar mijns inziens wel gerelateerd aan Broerse en Tersteeg. Lenneke Berkhout heeft iets moois gemaakt, compleet met achterin een overzicht van historische tuinen in Nederland en natuurlijk de bibliografie, de gebruikte bronnen.
De omslagfoto
De prachtige afbeelding op de omslag is een schilderij van Gustave Caillebotte (1848-1896) dat de veelzeggende naam ‘De Tuinmannen’ draagt.
Hoi Nobert, goede recensie! Ik heb het boek ook in één zucht uitgelezen. Bedankt. gr. Pauline Gingnagel
Dank je
ojee weer een boek dat ik niet mag missen. Dank voor de recensie!