Met Elsje in het Openluchtmuseum

Let op: We noemen in dit artikel plantnamen. Dat wil niet automatisch zeggen dat alles van de plant eetbaar is. Loop mee met Elsje, zij legt het haarfijn uit.

Klik erop voor de PDF

Aanmelden kan nog. Een van Neerlands beste wildplukkers, Elsje Bruijnesteijn, verzorgt in de maand november een reeks wildplukwandelingen op het terrein van het Nederlands Openluchtmuseum. Behalve ervaren hoe de mens vroeger woonde en leefde, kan iedereen ook zien, ruiken en proeven wat men toen zoal uit het wild at.

Het Nederlands Openluchtmuseum is ons favoriete museum, mogen we wel zeggen. Altijd wat te beleven. En we kennen Elsje Bruijnesteijn. Één en één is twee: Donderdag 24 oktober 2019 had zij een proefwandeling gepland. Wij mochten met Elsje en drie medewerkers van het museum meelopen. Ria Geraets-Heijen draagt zorg voor evenementen, dus ook het wildplukken. Johan Meurs is chef-kok en kookt ook met veel wilde planten en Aletta van der Heijden verdiept zich voor het museum in oude cultuurgewassen.
Het gaat al snel over kruudmoes. In november wil Elsje, aan het eind van de wildplukwandeling, de deelnemers dit laten proeven. Kruudmoes is een karnemelkse pap, dat voornamelijk in Gelderland en Overijssel werd gegeten. Elke streek kende zijn eigen kruudmoes; het bevat met de kruiden en bermgroenten die men op dat moment en in de eigen omgeving kon vinden.

Hier wordt geplukt!

Bij de eerste stop van de wandeling zegt Elsje: “Alleen hier al kan ik een uur praten” waarmee ze wil zeggen dat niemand zich zorgen hoeft te maken dat de tocht te kort duurt. Ze wijst de planten aan die om haar heen staan, zoals paardenbloem, hondsdraf, look-zonder-look, vlier en zevenblad.
Wat verderop staat een parasolzwam. Paddenstoelen vallen buiten de doelstelling van deze wandeling. Maar hij ziet er wel heel mooi uit.


Anna, de kleine Keukenmeid (1870)

Wildplukken gaat niet altijd over het opeten. Bij bepaalde bomen legt Elsje uit hoe het blad ervan als verpakking of schaaltje kan worden gebruikt. Bij de esdoorn en berk gaat het om het sap tappen. Ahornsiroop kan je ook zelf maken: tap een esdoorn af en dik het licht zoete vocht in.
“Dat doe ik niet,” zegt Elsje, “want voor een beetje siroop heb je heel veel sap nodig.”

We lopen door. Als het over drogen van blad voor thee gaat, vertelt Elsje over Anna. Een uit het Duits vertaald kinderkookboek uit 1870. Waarmee ze eigenlijk aangeeft dat het honderdveertig jaar geleden nog best normaal was uit het wild te plukken.


Wat de armen aten is nu hautste cuisine

Elsje kan veel vertellen. Niet alleen over planten en wat eetbaar is, maar ook over naamgeving. We weten nu waarom nagelkruid zo heet. Het heeft iets met kruidnagel te maken. Kruidnagel was een duur specerij dat de arme lieden zich niet konden veroorloven. De wortel van nagelkruid ruikt en smaakt ongeveer hetzelfde. De meest beroerde tijd voor de arme mensch was, wat de Britten de hungry gap noemen, februari tot begin maart. De wintervoorraad aan knollen en wortels is op, het nieuwe bladgroen laat zich nog niet in de moestuin zien. (Niet ontoevallig valt die periode ongeveer samen met de Vastentijd. De kerk was niet gek.)
“Daar gaat het ook om met wildplukken,” benadrukt Elsje. Het gesprek dwaalt snel af naar de voedselbanken waar veelal zoet en vet spul uit de winkels ligt. Waarom de mensen niet leren wat er allemaal uit het wild is te halen? Wilde planten, ook de voorouders van de bekende groenten, bevatten meestal veel voedingsstoffen.
“Vroeger aten arme mensen eigenlijk gezonder dan de rijken,” zegt Aletta van der Heijden “De rijken aten witbrood, de armen volkoren. En tegenwoordig maken juist de chefs gebruik van wilde planten.”
Johan Meurs vertelt dat ze in de keuken gebruik maken van duizendblad, zevenblad, dovenetels, look-zonder-look, vogelmuur en meer.

“Als ik het niet weet is het niet eetbaar.

Toen we Elsje “Wat voor een plant is dit?” vroegen, was dit haar antwoord. Zo had het motto van de wandeling kunnen luiden. Elsje weet veel.
Bij het plaggenhuisje staat een sleedoorn. Ze legt uit dat de grote bessen nu zuur en wrang zijn, maar dat er een keer of twee de vorst overheen moet. Het wordt dan o.a. gebruikt in jenever, gin en dan heet het sloe gin. En zo horen we later bij een hazelaar de ontstaansgeschiedenis van Nutella en leren we dat bepaalde delen van weegbree vroeger als kauwgom voor kinderen werd gebruikt. Aan het water bij de Zaanse Buurt staat een hondsroos vol in de bottels…..

Genoeg! We willen eigenlijk niets verklappen. Ga zelf maar met Elsje wandelen over het terrein van het Nederlands Openluchtmuseum.

Plaats een reactie