Nieuwe boon!? Nee, oude boon!

De Belg Daniel G. Debouck is zijn hele leven al in de bonen. Hij ontdekte tijdens een van zijn vele tochten door de jungle van Peru (1989-1990) een rare boon. Na genetische analyse van het zaad, bleek het om een nieuwe soort boon te gaan. Anders dan de soorten Phaseolus coccineus (pronkbonen) en anders dan de veel voorkomende Phaseolus vulgaris (sperzie- en andere bonen). Deze boon is naar hem genoemd Phaseolus debouckii.

Debouck stuurde het zaad werd naar de Universiteit van Californië Davis

voor een allozyme analyse. Simpel gesteld, een genetische analyse. Het resultaat was dat deze boon uniek was en niet matchte met de alom bekende phaseolus vulgaris die pakweg 95% van al onze bonen omvat. Lees hier onze groentebeschrijving van bonen.
Op basis van deze uitslag werd nader onderzoek gedaan in Ecuador en Colombia. En het nieuw gevonden materiaal onderschreef het vermoeden van een nieuwe soort boon.


Het Grote Belang

Debouck en vele wetenschappers met hem zoeken de wereld af naar de zogenaamde crop wild relatives – de wilde voorouders van onze groenten.
Zo lezen we in een van de stukken dat er bonen zijn gevonden op bijna drie kilometer hoogte, zo ongeveer op de vorstgrens in de Andes. Die koude-tolerante eigenschap kan misschien worden ingekruist met de hedendaagse gangbare cultivars. Tenminste, als dat nodig mocht blijken te zijn.
Het is dus handig zo veel mogelijk wilde voorvaderen en -moeders te kennen en ook in zaadbanken te bewaren.


Tegen rotsen, hangend in struikgewas.

De nieuwe soort, het zusje van phaseolus vulgaris heet nu dus phaseolus debouckii. Na de vondst werd ze overigens eerst geschaard onder de P. vulgaris. Die naam moet dus nu in allerlei databases over de hele wereld worden aangepast.
De boon, met kleinere zaden in de peul dan gewoonlijk, werd op nogal geïsoleerde plekken gevonden. Men vermoed dat deze P. debouckii ongeveer een miljoen jaar geleden uit P. vulagris is ontstaan. P vulgaris kent ook een afsplitsing – zij die zich in Midden-Amerika handhaafden en zij die in centraal Zuid-Amerika voorkomen. Die splitsing wordt op 200.000 jaar geleden gedateerd, maar genetisch zijn ze vrijwel identiek. Dus P. debouckii, hoewel nieuw ontdekt, is dus eigenlijk hartstikke oud.
Nu is het geslacht Pahseolus niet beperkt tot de genoemde drie, er zijn er nog wel een paar. Het unieke aan deze vondst is, is dat ie zo oud is. En toch zo nieuw.


P. debouckii heeft een andere bloeiwijze, de stengel waaraan de bloem(en) zitten is 1 – 4 cm, de rachis kent een of twee bloemen. Rachis is de “nerf” waaraan de bloemen zitten; een goed Nederlands woord hebben we zo snel niet kunnen vinden. Vergelijk bijvoorbeeld de bloementros van een buddleja. Die zit vol met bloemen, P. debouckii kent maar enkele bloemen. Bovendien zijn die ook anders gevormd dan die van de bekende boon. Meer buisvormig. De ranken zijn pakweg 3 meter lang, de kieming van de bonen zijn als de “gewone” bonen: het zaad – de zaadlobben – worden naar boven de grond geduwd. Dat heet epigeale kieming.


De vindplaats strekt zich uit over 970 kilometer in de Andes van Ecuador en Peru. Meest in een soort lager geleden deel in de Andes, de zogeheten Amotape-Huancabamba laagvlakte. Een gebied dateen bijzonder grote variatie aan planten kent. Maar het is nog steeds tussen de 900 en 2000 meter hoog. Dit soort vlaktes vormen natuurlijke barrières voor de verspreiding van soorten. Zowel plant als dier. Al eerder bleek een verrassende overeenkomst te bestaan tussen de genetisch verschillende cacaosoorten en de soorten piranha’s. Een bergrug kan flink hinderen,


P. debouckii groeit lager gelegen in de vlaktes, tegen de berghellingen en tussen struiken die daar zijn. De grond bevat een hoog gehalte aan andesiet, vulkanisch stollingsgesteente. Niet zo vreemd, gezien het aantal vulkanen in de Andes.
De P debouckii wordt overigens door mens en dier gegeten.


Wie is Daniël P. Debouck?

Deze in 1952 in Brussel geboren wetenschapper studeerde aan de wat toen Universitaire faculteit voor Agrarische Wetenschappen in Gembloux heette. Nabij Namur (Namen). Thans is het een onderzoeksinstelling en onderdeel van de Universiteit van Luik.
Tussen 1979 en 1983 bleef hij daar aan verbonden, deed fysiologisch, ecologisch en etnobotanisch onderzoek en promoveerde op een studie naar de relatie tussen bonen van het geslacht Phaseolus.
Tussen 1977 en 1998 verzamelde hij pakweg 3100 nieuwe plantensoorten voor CGIAR en het Department of Agriculture (USDA), gedurende 27 expedities in 14 Latijns-Amerikaanse landen.
Sedert 1996 tot begin dit jaar was hij hoofd van de eenheid Genetische Bronnen van het Centrum voor Tropische Landbouw in Cali, Colombia.


Links

Bron voor dit artikel (onder andere): zie hier
Lees een leuk verslag ‘het spoor naar de oude schat in Peru’ van iemand die met Debouck meereist op een ontdekkingstocht
Lezen over de verspreiding van de gewone boon? Kijk hier 

 

 

 

Plaats een reactie