Stadslandbouw is een vreemd begrip. Na een aantal jaren te zijn gehypet lijkt het op zijn retour of zijn plek te hebben gevonden. Maar wat is het eigenlijk? Waar gaat het om? Één ding staat wel vast: stedelingen verbouwen groenten. Maar is dat alles? Is dat nu zo bijzonder? We zetten een en ander op een rijtje en komen, met beide benen op de grond, tot de conclusie: er is niets nieuws onder de zon, ga gewoon verder met moestuinieren op de volkstuin, in de eigen tuin of op het balkon.
Eerder hebben we al in diverse stukken over de voedselindustrie geschreven, de voedselbossen houden we binnenkort, in een ander artikel, tegen het licht.
Stadslandbouw en ook voedselbossen zijn ontegenzeggelijk uitingen van de zorg die vandaag de dag onder ons leeft. We krabbelen op uit een economische crisis en het naoorlogse voedselsysteem is in de ogen van velen doorgeslagen. Dan hebben we het niet alleen over landbouw en veeteelt, maar ook over de voedselindustrie zelf.
Maar het zijn ook hypes, aangejaagd door hen die er geld aan denken te verdienen.
Het heeft veel weg van oude wijn in nieuwe zakken. En als klap op de vuurpijl deelt ’s lands grootste grutter moestuintjes uit.
Het is een illusie dat de bevolking van een stad van voedsel kan worden voorzien met de opbrengst uit tuintjes, perken en plantsoenen. Dat kon vroeger niet, dat kan nu niet. Stadslandbouw blijkt een nieuwerwets woord voor moestuinieren, al dan niet op een balkon of dak van een flatgebouw, met dien verstande dat er de laatste jaren veel subsidiegeld aan is besteed; aan congressen, aan adviseurs, aan rapportenschrijvers en aan buurtinitiatieven – waarvan er ongetwijfeld vele na een jaar of wat een zachte dood zijn gestorven. Maar als het woord moestuinieren of volkstuinen was gebruikt zou het deksel zeker en vast op de subsidiepot zijn gebleven.
Boerenmarkt in plaats van discounter
Als over stadslandbouw wordt gesproken blijken, afhankelijk van welke bron, drie aspecten het meest te worden genoemd: voedselvoorziening voor de stad (dat is dus moestuinieren), bevorderen van het gemeenschapszin (dat valt tegen) en inwoners in contact te laten komen met het voedselsysteem. Als het om dat laatste gaat en om voedselkilometers te verminderen, kunnen overheden onzes inziens zich beter inspannen om regionale boerenmarkten op te zetten, in plaats van de zoveelste discounter of high street shop naar een winkelcentrum te halen.
De zo bejubelde markthal in Rotterdam is misschien een staaltje van fraaie architectuur, maar ook een slecht voorbeeld; dit is “overgenomen” door het grootbedrijf en er is geen plaats voor regionale producenten.
Terug naar vroeger
Het is een beetje terug naar vroeger. Wie zich in de materie verdiept, ziet dat er niets bijzonders aan stadslandbouw is. Een paar voorbeelden: In 1977 verscheen ‘De stadsboer. Groente, fruit en kruiden kweken in de stad’ van David Wickers, in 1982 An Rutgers van der Loeff met ‘Met mijn tuin in de wolken’, in 1985 ‘Tuinieren op uw balkon’ van Wim Oudshoorn. En in 1986 van de hand van Julia Voskuil het boek ‘Groenten kweken zonder tuin’. Dertig, veertig jaar geleden.
What’s new?
In de crisisjaren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog verschenen legio boekjes om mensen aan te zetten tot het zelf verbouwen van groenten.
Het fenomeen stadslandbouw c.q. moestuinieren, dat de laatste jaren grote aandacht genoot, lijkt inmiddels over haar hoogtepunt heen. Want het is natuurlijk best veel werk en niet iedereen heeft nog zin om na een lange werkdag, na het avondeten naar de verderop gelegen tuin te gaan om te zaaien, te wieden en de krop sla voor morgen weer naar huis te brengen.
Moestuintjes van AH
Zij die werkelijk willen moestuinieren zouden dat ook zonder Albert Heijn doen.Zoals bij een hobby vereist moestuinieren een minimaal motivatieniveau – door nood gedwongen of passie – en een hoge frustratietolerantiedrempel. Zeker als je na de vakantie een wildernis aantreft, als slakken en rupsen zich te goed doen aan zaailingen en grotere planten, of als andere plagen toeslaan als knolvoet, kool-, wortel- of uienvlieg of phytophthora. De voldoening van de eigen oogst weegt voor velen niet op tegen de het gemak van het groentenschap in de supermarkt.
Albert Heijn heeft met haar spaaractie voor moestuintjes velen, jong en oud, en soms voor het eerst, laten ervaren dat groenten uit zaad worden geteeld. De supermarktketen heeft haar corporate image
vergroend en benadruk en passant het voordeel van de groentenboer, waar alles schoon en vaak ook al gesneden en gewassen klaar ligt.Bouwvakkers werken tot vier uur
Misschien heeft u zich wel eens heeft afgevraagd waarom bouwvakkers tot 16:00 uur werken? De reden hiervoor is, historisch gezien, dat de lonen laag waren en men zo nog tijd had om thuis in de moestuin of op de volkstuin te werken. Tegenwoordig beunen ze bij.
Tot ver na de Tweede Wereldoorlog voorzagen veel mensen in bebouwde omgevingen nog in redelijke mate in hun eigen groenten. Uit de eigen tuin of een volkstuincomplex. Er werd ook lang niet zo veel vlees geconsumeerd als nu.
Veel boeren hadden een gemengd bedrijf en waren nagenoeg zelfvoorzienend. Dat is in deze tijd van grootschalige monoculturen anders. Ondertussen stegen de lonen en dankzij de naoorlogse groene revolutie daalden de prijzen van groenten, vlees en zuivel.
Volkstuiniers zijn geen landbouwers
Hans van Eekelen schreef in zijn Groenmoes Nieuwsbrief (PDF) van mei 2016 een kritisch stuk met de veelzeggende titel “Houd toch eens op over stadslandbouw als je moestuinieren in de stad bedoelt”.
Hij noemt het een historische vergissing hobbyisme met professionaliteit te vereenzelvigen. Een moestuinier is geen landbouwer.
Carolyn Steel
misbegrepen Er bevonden zich door de eeuwen heen altijd boerenbedrijven om de stad. Van daaruit werd de bevolking van voedsel voorzien. Het inmiddels in de stedelijke agglomeratie van Middelburg opgenomen monumentale Hof Welgelegen is daarvan een mooi voorbeeld. Ook een naam als Warmoesstraat doet ons herinneren dat hier ooit een warmoeserij was – een groententeler.
Van Eekelen haalt in zijn stuk Carolyn Steel aan, die met haar boek De Hongerige Stad het verschijnsel stadslandbouw veroorzaakte. Als zij Nederland bezoekt, toont Steel zich verbaasd. Ze zegt dat hier alles binnen de 400 km is en dus alles als stadslandbouw kan worden beschouwd. Opmerkelijk.
In de Gouden Eeuw vond overigens veel landbouw in Vlaanderen/Waasland plaats en werd van daar naar steden in de Lage Landen vervoerd.
Van Eekelen besluit zijn artikel met een nota bene waarin hij kort ingaat op Jan Willem van der Schans, die stadslandbouw definieert als: “….. voedselproductie in de stad, voor de stad en met hulpbronnen van de stad.” Hij zegt niet dat de stad daarmee geheel zelfvoorzienend moet zijn. In het wetenschappelijke magazine Urban Forestry & Urban Greening verscheen januari 2016 een artikel over stadslandbouw in Seattle (vergelijkbaar met Rotterdam). Onderzoekers van de Universiteit van Washington concludeerden dat als alle tuinen in Seattle ingezet werden voor voedsel, 1%, hoogstens 4%, van de stedelijke bevolking kon worden gevoed. Schaduw van bomen reduceert de opbrengst met 19% tot 35%. Om alle inwoners te voeden moet Seattle haar stadsgrenzen rondom met 58 km uitbreiden.
In het midden is Seattle aangegeven met haar stadsgrenzen. De vier witte lijnen tonen het percentage inwoners dat gevoed wordt als op het omliggende land intensief wordt verbouwd. Afbeelding: University of Washington
Vooral goed voor sociale waarden
In het rapport ‘Vacant lots to vibrant plots’ van John Hopkins Center for a Livable Future, staat bij de conclusies op nummer 1: Urban agriculture’s most significant benefits center around its ability to increase social capital, community well-being, and civic engagement with the food system. In het Nederlands: Het grootste voordeel van stadslandbouw is de toename van de sociale waarden, het gemeenschappelijk welzijn en burgerlijke betrokkenheid bij het voedselsysteem. De conclusies die daarna volgen liggen dan ook in die lijn. Het is beter voor de sociale contacten, geestelijke rust et cetera. Maar dat bieden volkstuincomplexen ook.
De voedselvoorziening speelt eigenlijk geen rol in dit rapport.
Toch niet zo gezelli
Dat het zo gezelli en sociaal wordt, is lang niet altijd waar. Juni 2015 ging er een schok door Nederland; de droom werd verstoord. ‘Stadslandbouw leidt niet altijd tot een gezellige buurt’, kopten diverse kranten. Esther van Veen promoveerde met haar onderzoek Community gardens in urban areas. Ze deed onderzoek in zeven tuinen: Almere (2), Amsterdam, Assen, Leeuwarden, Rotterdam en Zutphen.
Van Veen concludeert o.a. ‘Met een buurttuin doorbreek je bestaande sociale structuren niet zo makkelijk en het is lastig om mensen vanuit verschillende sociaal-economische achtergronden met elkaar in contact te laten komen.’
Kortom, een gezamenlijke moestuin haalt de mensen misschien wel uit hun huis of appartement, maar maakt het nog niet meteen een vriendenclub.
Ambtelijk middel?
Opmerkelijk is dat er in New York in 2009 ongeveer zevenhonderd burgerinitiatieven waren om groenten te verbouwen. Daarbovenop kwam opeens een vijf jaar durend, gesubsidieerd project Five Borough Farm
met als doel deze burgerinitiatieven in kaart te brengen, een structuur op te zetten en aanbevelingen te doen aan de politiek. Was dat nodig? De inwoners wisten kennelijk zelf al wat ze moesten doen en in de inleiding van het rapport staat dat een aantal overheidsinstellingen zich al met urban agriculture (stadslandbouw) bezig hielden. Het lijkt er op dat het stadsbestuur grip wilde hebben op de situatie. En opeens heten community gardens (samentuinen) urban agriculture. Dat project levert wel twee mooie plaatjes (klik erop voor een vergroting):
Men kan zich niet aan de indruk onttrekken van dat het begrip stadslandbouw meer de politiek en ambtenarij dient om grip te krijgen op burgerinitiatieven, dan dat het waarde daaraan toevoegt. Het zijn evenwel de gewiekste mensen die op het goede moment aankloppen voor subsidie om bijvoorbeeld cursussen te volgen. Maar die waarde bedoelen we niet.
In tijden van crisis
Het rapport “Voedselvoorziening in Nederland onder buitengewone crisisomstandigheden” (LEI/Wageningen UR, 2013), opgesteld in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, behandelt de vraag of Nederland in tijden van grote tegenspoed 17 miljoen monden kan voeden. ‘De crisis hebben we voorgesteld als een autarkiesituatie, waarbij geen import en export meer mogelijk is.’
De conclusie luidt: ja, dat kan.
We gaan weliswaar anders eten – geen rijst, pasta, frisdranken e.d.- en ‘Verder zullen burgers geneigd zijn om het menu aan te vullen met voedselproductie uit de informele sfeer.’ Niet geheel vreemd, keken de onderzoekers naar Cuba, dat na 1990, toen de steun van het Sovjetblok wegviel, in een voedselcrisis kwam. Cuba investeerde op vijf vlakken, waaronder stadslandbouw en boerenmarkten. Net als in Nederland in de dertiger jaren en tijdens de Tweede Wereldoorlog, begonnen de Cubanen ook in en na 1990 zelf te tuinieren om het karige rantsoen aan te vullen.
En ja, het LEI schrijft in het rapport (pagina 62):
Verwacht mag worden dat er in een autarkiesituatie [….] veel particulieren een moestuin gaan aanleggen, en huisdieren zoals konijnen voor de slacht worden gehouden.
Braakliggende grond kan worden gebruikt voor moestuinen, staat in het rapport. Het LEI gebruikt de termen moestuinieren en stadslandbouw door elkaar; ze ziet het als hetzelfde. Buiten de stad heet het kennelijk moestuinieren, als stadsbewoners het doen is het stadslandbouw.
Eind goed, al goed?
Inmiddels vindt de Dag van de Stadslandbouw – wat dus het bekijken van moestuinen in de steden omvat – in 2016 niet meer plaats. En vermoedelijk in de jaren erna ook niet meer. Misschien als gevolg van het onderzoek van Van Veen?
Op een hoger niveau beschouwd, is Nederland is een groot stadslandbouwland en heeft zo’n geweldige productie dat het qua agrarische export nummer twee op de wereld is. Hetgeen een zware wissel trekt op ons milieu en welzijn.
Stimuleer boerenmarkten
Het rapport van het LEI geeft aan dat wij, de onderdanen van Koning Willem-Alexander, inventief en flexibel zijn om in onze voedselbehoefte te voorzien.
Maar als het erom gaat dat wij, de bevolking, in contact komen met en voedselsysteem, dan doen stadjes en steden er beter aan lokale boerenmarkten stimuleren. Dat is veel beter dan een Aldi of Lidl binnen de gemeentegrenzen te halen.
In veel Oost- en Zuid-Europese landen bestaan deze markten nog steeds. De consument is zich bewust van de lage prijs (geen tussenhandel) en hoge kwaliteit.
Al dan niet met zijwanden maar wel overdekt, tegen de zon. Maar voor de Lage Landen mag dat ook tegen de regen zijn. Ook in de Verenigde Staten kennen veel steden hun farmers market.
Trek een cirkel van pakweg 25 kom om de plaats en nodig alle agrarische bedrijven en producenten van streekproducten uit.
Maar geef het wel minstens drie jaar om te ontwikkelen.
Vergeet stadstuinieren. Ga weer moestuinieren.
Links
Website Groenmoes van Hans van Eekelen
Universiteit van Washington – Fewer than 1 in 25 Seattleites can really eat locally
Over gerotzooi met ons eten – Grote chefs gekroond door de industrie
Het boek Slik je dat?
Het boek Eten uit de buurt
Website Dag van de Stadslandbouw
Wageningen UR en stadslandbouw
De Groene Ruimte – Dossier Stadslandbouw
Trouw 9 oktober 2010 – Lokale teelt helpt milieu niet echt
Ernährungsrat für Köln und Umgebung nimmt Arbeit auf: Köln soll nachhaltig leckerer werden
Misschien is dit dan toch een vorm van heuse “landbouw” in de stad. In een duistere nachtclub onder LED-lampen kool rucola e.d. op economisch haalbare wijze verbouwen. Maar ja, dat is niet buiten, hè.
Artikel “Voedsel hoort thuis op de stedelijke agenda”
Boerenmarkten zoals.. Puur Lokaal in Arnhem?
Puur Lokaal lijkt me een aardig voorbeeld hoe je de lokale voedselproducenten & hun producten naar de stad kan halen. Via een korte keten: producent-winkel-consument EN producent-restaurant-consument. Niet alleen kijken & kopen, ook proeven & praten; letterlijk met de boer rond de tafel.
Jaaah, ik deed zelf twintig jaar geleden onderzoek naar stadslandbouw. Een belangrijk aspect was het economische rendatabiliteit. Heel veel kleine initiatieven brengen mensen terug bij kennis over voedselproduktie en natuur. Er zijn een heleboel positieve effecten te verwachten. Maar een landbouwbedrijf is iets anders. Hoewel ook in een bedrijf gebruik gemaakt kan worden van vrijwillige arbeid is voor genoeg voedselproduktie voor iedereen een grootschaliger professioneel bedrijf best handig. Maar bovenal, geweldig al die nieuwe moestuin initiatieven in de stad.