Oogsttuinen – van moestuin tot wijngaard

Oogsttuinen is een mooi boek dat een andere dwarsdoorsnede toont van het fenomeen moestuin. Hermus neemt ons in onderhoudende reportages en interviews mee door diverse tuinen, waaruit dagelijks wordt geoogst. Wat de titel van dit boek verklaart. De oogsttuinen zijn allemaal verschillende typen, zoals een kloostertuin, een volkstuin, de wijngaard, de chefstuin enzovoorts. Ze hebben elk een andere dimensie.

“Steeds vaker is de tuin naast oogsttuin ook een rustoord, om bij te komen van bekommernissen van alledag.” Dat schrijft Hermus in zijn voorwoord, nadat hij iets eerder had uitgelegd dat het woord paradijs uit het Perzische pairi en daeza komt, wat zoveel betekent als ommuurde tuin.

Het heeft natuurlijk wel enig risico een dergelijk boek door ons te laten recenseren. Maar dat maakt het er, ondanks onze pietluttigheid, niet minder op. Het is een goed geschreven boek met veel fraaie foto’s en keurig verzorgd. Hier beleeft menig moestuinier plezier aan; het geeft vaak een gevoel van herkenning. Voor ons is het bovendien leuk dat goede bekenden als Taco IJzerman en Lambert Sijens aan het woord komen.

TitelOogsttuinen – Van moestuin tot wijngaard
VanJacques Hermus
UitgeverNijgh & Van Ditmar
ISBN978 90 388 109 11
Verschenenapril 2022
Prijs€ 34,99
Verkrijgbaar bijKies voor de boekhandel van steen en cement. En àls je een webshop prefereert, kies dan deze.

Zoals het hoort, begint het boek met een geschiedenislesje. Over de rijkdom van het land tussen Eufraat en Tigris, over tuinieren in China en Zuid-Amerika (waar ook ter wereld en in om het even welke tijd: De mens tuiniert), de herkomst van het woord tuin, enzovoorts. Via de Middeleeuwen, de oogsttuinen van de monniken en adel, komen we bij de warmoezerijen; boerderijen vlak buiten de stadsmuren.

De warmoezerijen, stadsboerderijen, rond de stad, zijn op deze kaarten goed te zien

Dat laatste is de laatste tijd een actueel onderwerp en heet nu stadstuinieren of stadslandbouw Je moet immers met je tijd meegaan. Anno 2022 streven we weer naar korte voedselketens. Lokaal geproduceerd, zo min mogelijk gesleep van groenten en fruit over de aardkloot. Dat betekent dat “de stad” vanuit de naaste omgeving van voedsel moet worden voorzien, zoals het eeuwen is geweest maar wat de laatste zeventig jaar meer en meer is misgegaan. Hermus gaat met grote stappen door deze materie en schetst, niet diepgaand maar wel bondig, een begrijpelijk beeld. En met enige regelmaat stuiten we op een zwarte bladzijde. Dat is in dit geval positief, want op die plek wordt een oud gewas voor het voetlicht gebracht; aardappel, de tomaat, pastinaak, mispel, ananas, druif en meer.

Kloosters en Strabo

Het eerste type heuse oogsttuin dat aan de orde komt is de kloostertuin. Daartoe heeft Hermus de abdij van Egmond bezocht. In 950 gesticht, geplunderd en wat al niet meer in de duizend jaren daarna, is daar thans een zogenaamde Strabo-tuin opgezet, naar het gedicht de Hortulus (Liber de cultura hortorum Strabi) van Strabo (842 n Chr), waarin een kloostertuin – naar model van Sankt Gallen – wordt beschreven.

Plattegrond klooster en tuinen Sankt Gallen

De lijst gewassen, van salie tot roos, die de auteur erbij afdrukt komt, voor ons, wat vreemd over: Er staat cucurbita in en daaronder ook maggiplant. Dat laatste is de volksnaam voor lavas, vernoemd naar Julius Maggi (1846-1912). Strabo schreef Hortulus duizend jaar voor de geboorte van Maggi. In het gedicht wordt het lybisticum genoemd, en in de vertaling van het gedicht door Vincent Hunink, wordt het correct lavas genoemd. De Latijnse naam voor lavas is Levisticum officinale. Wij zelf zouden dus niet de naam maggiplant hebben gebruikt. Bovendien zit er geeneens lavas in maggi.
Iets anders is het met cucurbita: De planten van het geslacht Cucurbita komen alle uit Zuid-Amerika. Dat continent is ruim 800 jaar na Strabo ontdekt. Met de cucurbita van Strabo is de fleskalebas (Lagenaria siceraria) bedoeld. Die komt uit Afrika en werd al ten tijde van de Romeinen genuttigd; jong gegeten lijkt het op een courgette. Beide behoren tot de komkommerfamilie (Cucurbitaceae). Hermus gebruikt voor lavas een moderne volksnaam en checkt niet cucurbita, welk woord vroeger voor kalebassen werd gebruikt. Maar nu is het anders. (Vincent Hunink vertaalt cucurbita, correct, met fleskalebas.)

Hermus wijdt fijn leesbaar uit over abdijen, kloosters en kloostertuinen. En ik weet het niet of het gemakzucht of onwetendheid is, maar we moeten wel even slikken bij de tekst over abdij van Lilbosch. Die is volgens Hermus bekend om zijn ‘heerlijke Livar-varkens (een afkorting van Limburgs varken)’. Niet helemaal onjuist. Maar feit is dat de abdij weliswaar partner is in Livar, maar louter voor marketingdoeleinden. Er lopen slechts een twintigtal varkens. En Livar is geen ras, het is een merk. In de praktijk wordt door de boeren van Livar met allerlei rassen gewerkt voor de beste gebruikskruising. Dat gebeurt op diverse boerderijen en opfokbedrijven. Weliswaar veel beter dan varks uit de intensieve veehouderij, – lees dit, wat we in 2012 schreven – maar bij Lilbosch moet je niet zijn voor varkensvlees. (Bovendien spreken de monniken niet, althans niet toen wij er waren.)

Buitenplaatsen

We springen via kastelen, landgoederen en buitenplaatsen in de moestuin – kitchen garden en potager. Bij de kastelen wordt de moestuin bij Kasteel Doorwerth vermeld, pakweg hemelsbreed 500 meter bij ons vandaan. Aan dit hoofdstuk is een interview met Taco IJzerman “gekoppeld”. Taco is vrijwel dagelijks bezig om met hulp van vrijwilligers historische moestuinen op te kalefateren.
Voor dit hoofdstuk over kitchen garden en potager behandelt Hermus een aantal Britse en Franse tuinen. Heligan Gardens komt er jammer of vreemd genoeg niet in voor. Juist over de moestuin van Heligan is jaren geleden een  prachtig boek verschenen.

Wilhelmina en Juliana op bezoek bij volkstuincomplex Buitenzorg, Amsterdam, 1925

En dan worden de Hortus Botanicus’sen behandeld. De onderzoekstuinen. Leiden, Amsterdam, Kew in Engeland (en meer), ze zijn er voor de wetenschap. En de volkstuin is voor het volk. Dit is een zeer interessant stuk. Volkstuinen zouden vroeger als coelghearden of coeltunen aan het armere deel van de bevolking zijn gegund. De coel is kool. In Nederland, Engeland, Duitsland ontstonden, buiten de stadspoorten, tuinen voor de heil van het volk. Daar ligt een verband met de betekenis van het Engelse woord voor volkstuin: allotment. Dat duidt op toewijzen.

Hermus gaat niet in op het verband dat bestaat tussen volkstuin en de werktijden voor de arbeider. Die werkdag loopt – eigenlijk nog steeds – van 07:00 tot 16:00 uur. Thans gaat de loodgieter, timmerman of om het even elke andere vakman, na werktijd bijbeunen. Maar het was oorspronkelijk de bedoeling dat hij om vier uur ’s middags naar de volkstuin zou gaan, want dan was de duisternis nog niet ingevallen.

Een andere vorm, maar met hetzelfde doel, tref je aan bij boerderijen. Hermus noemt dit hoofdstuk Dubbeldoelen in het Boerenland. De ouderen onder ons moeten ongetwijfeld denken aan de schoolplaten met boerenerf, boomgaard en dergelijke. Een min of meer gemengd bedrijf, waar we vermoedelijk weer naar terugkeren.

Warme muren

Tuinen met muren om warmte vast te houden, schooltuinen, het is allemaal leuk om te lezen. Je zou van elk hoofdstuk weer een boek kunnen maken. Over bijvoorbeeld de kassen, waarin we de mediterrane warmte vangen. Oranjerieën bij kastelen en grote buitenplaatsen, om met name grote (sub-)tropische gewassen te laten overwinteren. Of, zoals ze het in Duits noemen, Wintergarten bij de huizen. En de kassen voor het opkweken van allerlei planten. Het ultieme is natuurlijk de glastuinbouw, die in Nederland, dankzij het goedkope aardgas, flink is doorgeslagen.
Hermus schetst en schertst als hij schrijft: “Daar werden in 1891 de eerste ‘pontamoers’ onder glas geteeld, een Westlandse verbastering van het Franse ‘pomme d’amour’. Beter bekend als tomaten, die een eeuw later bij onze Duitse buren ook wel ‘Wasserbomben aus Holland’ werden genoemd.”

En dan hadden we in Nederland natuurlijk ook de kasdruiven. Nederlandse tafeldruiven. Dankzij de EU zijn die, net als de Nederlandse meloenteelt, commercieel gezien verdwenen. Door de open grenzen en uitstekende wegverbinding met Zuid-Europa, waar in de open lucht wordt geteeld, waren de producten van daar goedkoper.
Wijngaarden zijn er altijd geweest; die zijn vandaag de dag weer in opkomst. Vroeger met name in het heuvelachtige zuidelijke deel van de Lage Landen, nu wordt in heel Nederland de druivelaar geteeld en wijn gemaakt.
“Dat er wijn werd gemaakt, wil niet zeggen dat er lekkere wijn werd gemaakt,” schrijft Hermus

Over de Maatschappij van Weldadigheid is niet lang geleden een prachtig boek verschenen. Wilhelminaoord, Frederiksoord en Veenhuizen – dat laatste is nu UNESCO werelderfgoed. En daar liggen vandaag de dag De Tuinen van Weldadigheid van Lambert Sijens en Jolanda Loonstra.

Chefs in de tuin

Dik Soek

Aandacht voor de chef’s tuin. Dit deel is mij op het lijf geschreven, daar ik geboren en getogen ben in een hotel in Bergen NH met grote moestuin. Haast letterlijk ben ik uit de kool getrokken. Lang geleden…..
Hermus beschrijft de chefs en tuinen van Chateau Neercanne en St Gerlach. Vanzelfsprekend refereert hij ook aan Dan Barber’s geweldige boek The Third Plate en aan Alain Passard, de driesterren groentechef van Frankrijk.
Er komen enkele Nederlandse chefs aan bod, waaronder Dik Soek, die ook paardenbloem en zevenblad voor zijn gerechten gebruikt. Nu was paardenbloem tot midden zeventiger jaren van de vorige eeuw een gewone groente (stond in de NAK zadenlijst) en nog steeds kan de chef bij groothandel HANOS pisenlit kopen – gebleekte paardenbloem. Maar de mooiste moestuin van de Lage Landen is die van Kasteel Hex in Heks.

En dan De Nieuwe Winkel in Nijmegen, met chef Emile van der Staak. Hij heeft onlangs een tweede Michelinster gekregen en een groene ster. Emile betrekt zijn groenten van De Ommuurde Tuin in Renkum en uit het voedselbos Ketelbroek (geen website) in Groesbeek. Ketelbroek en De Nieuwe Winkel worden wel genoemd in het hoofdstuk over natuurtuinen en voedselbossen, maar blijven naar mijn bescheiden mening onderbelicht.

Rabarberpotten op landgoed Twickel

Tot in de pruimentijd

En tenslotte nog dit: Het hoofdstuk Beroemde Moestuiniers maakt nieuwsgierig. Hermus begint met schilders die moestuinen hebben afgebeeld. In die zin zijn de geschilderde personen wel beroemd geworden, maar of ze door moestuinieren naam en faam hebben verworven, is maar de vraag. Dan over naar P.C. Hooft in zijn Muiderslot. Hermus schrijft dat de groet “tot in de pruimentijd” wordt toegeschreven aan Hooft, als hij afscheid nam van zijn vrienden, doelend op de volgende zomer. “Het klinkt als een te mooi verhaal om waar te zijn,” aldus Hermus. Om er aan toe te voegen dat Hooft onmiskenbaar een moestuin rond zijn Muiderslot moet hebben gehad.

Die vrienden zouden de Muiderkring vormen – dat schrijft Hermus niet, maar is onze toevoeging, omdat velen dit op school hebben geleerd. Volgens de website van het Muiderslot heeft de Muiderkring echter nooit bestaan, in die zin dat de gasten (Van den Vondel, Huygens, De Groot, Bredero, de dames Tesselschade en andere literaire beroemdheden) nooit allemaal tegelijk bij Hooft op het kasteel logeerden. Wel door de jaren heen. Soms een keer.

En Hermus besteedt aandacht aan de beroemdheden van min of meer deze tijd: Jan Wolkers en Maarten ’t Hart, en Roald Dahl en Mari Maris. Het is maar wat je een beroemde moestuinier noemt. Wij zouden denken aan T.F.  Uilkens en zijn Groot Warmoeziers Handboek (1855) of Johann Hermann Knoop met zijn Beschryving van de Moes- en Keukentuin (1769). Dat zijn onze beroemdheden. Maar het maakt het hoofdstuk er niet minder om.

Bronnen

Opmerkelijk is dat er anno 2022 geen enkele website wordt genoemd. En erg jammer dat er geen index bij is. En geen leeslint. Dat had wel gemogen bij een boek dat zo fraai is uitgevoerd en vijfendertig euro kost.

Plaats een reactie