Van de hand van Madelon Oostwoud verscheen bij KNNV Uitgeverij het boek ‘Eetbare planten’. Het is een bonte verzameling van driehonderd gewassen, die kort worden beschreven met hints voor de bereiding ervan.
Als Wouter van Eck de god van de voedselboswereld is, is Madelon Oostwoud de godin. Ze kennen vele volgelingen en aanbidders. Voedselbossen is een beweging die in de Lage Landen rond 2010 voortkwam uit de permacultuur. In 2012 kregen we het verzoek of er een artikel over de eetbare bostuin op onze website en in onze nieuwsbrief geplaatst mocht worden. Hierin was een aanbod voor een vijfdaagse cursus op Ketelbroek opgenomen. Daar was Wouter van Eck in 2009 begonnen een akker te veranderen in een voedselbos.
(Het artikel over de eetbare bostuin vormde voor ons de aanleiding om in 2012 een eigen voedselbos aan te leggen, dat we Eetbare Siertuin noemen, omdat we geen jungle, maar allerlei planten willen laten zien.)


Inmiddels is het begrip voedselbos flink verwaterd. Soms is het wat we vroeger een boomgaard noemden, soms is het een veredelde moestuin met combinatieteelt en in stroken in verband met oogstgemak. In 2016 schreven we ‘Voedselbossen – de zin en de onzin’, een artikel waar vandaag de dag nog steeds aan wordt gerefereerd.
2016 was ook het jaar waarin ‘Een kleine eetbare tuin met vaste planten’ van Madelon Oostwoud verscheen. En drie jaar later ‘Voedselbos – Inspiratie voor ontwerp en beheer’. In deze boeken lag de focus op het ontwerp van een eetbare tuin of voedselbos. In het daaropvolgende boek Voedselbosrand (2022) maakt ze een minder geslaagde beweging richting achtergrond en theorie. Desalniettemin heeft ze met haar boeken naam en faam opgebouwd en is een graag geziene gast op evenementen en festijnen.
In die eerdere boeken zijn losse, beknopte plantenlijsten opgenomen. In ’Eetbare planten’ betreft het plantbeschrijvingen en de toepassing ervan.
“Haar uitgever wilde de losse plantenlijsten van haar eerdere boeken publiceren in de vorm van een beknopte gids. Of ik die op smaak en smaakcombinatie wilde ‘doorspitten’,” staat in het voorwoord van Albert Kooy, voorzitter van Dutch Cuisine.
‘Eetbare planten’ is onmiskenbaar een mooi vormgegeven boek of boekje. Het is namelijk best wel dik met 370 bladzijden maar het formaat is dan weer wat kleiner: 11,8 x 17,5 cm. Elke bladzijde bevat een korte beschrijving van een gewas of een plantengeslacht en, in een licht oranje fond, de toepassing in de keuken. We begrijpen dat dat de bijdrage van Albert Kooy is. Hij noemt het een zakgids. En misschien is het dat ook. Voor de ruimere zak.
Het boek roept gemengde gevoelens op. Enerzijds is de selectie van de driehonderd planten behoorlijk curieus en de informatie dusdanig beknopt, dat de werkelijk toegevoegde waarde misschien hooguit het culinaire gebruik is. Anderzijds is het ook wel weer een leuk bladerboek(je), waarin niet alledaagse planten de revue passeren – maar die de meeste voedselboswachters wel kennen. Het is daarmee inderdaad een verrijkte opsomming van de plantenlijsten. Dat wat de uitgever kennelijk voor ogen had.
Titel | Eetbare planten – meer dan 300 soorten |
Van | Madelon Oostwoud |
Uitgever | KNNV Uitgeverij |
ISBN | 978 90 5011 9696 |
Verschenen | 20 juni 2025 |
Prijs | € 24,95 |
Verkrijgbaar bij | Koop het bij voorkeur bij de echte boekhandel van steen en cement. Die zijn onmisbaar en moeten blijven bestaan. En online, bestel het dan hier. |
De zinnen zijn kort, in een staccatostijl. Ongetwijfeld om zo veel mogelijk te kunnen vertellen in de beperkte ruimte. De indeling van de gewassen mag verfrissend zijn, maar is ook verwarrend. Wellicht dat Kooy hier ook de hand in heeft gehad? Desalniettemin geeft het boek een aardig, maar zeker geen volledig, inzicht van wat er zoal aan eetbare planten, heesters en bomen – en paddenstoelen – is.

Je kunt de omslag uitklappen. Elke categorie kent een kleur die je ook, op de zelfde plek langs de bladzijde, bij de plantbeschrijving terugvindt. Dus als je al bladerend denkt “Oerprei, is dat een eetbare bloem?” dan zie je op de bladzij een andere kleurcode. Je bent dus, na de pagina met het driekleurig viooltje, in de groep ‘groenten’ terecht gekomen. Binnen deze groepen/categorieën zijn de planten op Latijnse naam geordend. Dat is goed, want verschillende volksnamen voor hetzelfde gewas kan tot misverstanden leiden. Een Latijnse naam voorkomt vergissingen. Maar het helpt in dit boek weinig: er zijn immers tien groepen en in elke groep wordt weer met ‘a’ begonnen. Dus waar zoek je Myrrhis odorata? Je moet dan de index gebruiken.
Indeling
Jan Velema (oprichter Vitalis Biologische Zaden) zegt altijd: planten zijn niet in hokjes te vangen. In de achttiende eeuw was er tussen de Zweed Linnaeus en de Fransman Buffon een intellectuele strijd gaande over hoe de planten en dierenwereld zou moeten worden ingedeeld. Linnaeus ging ervan uit dat God de plantenwereld had geschapen en dat het daarom onveranderlijk was. Buffon was van mening dat het allemaal flexibel was. Uiteindelijk heeft de taxonomie (botanische ordening) van Linnaeus het gewonnen. Maar met enige regelmaat herzien botanici plantnamen en indelingen op basis van nieuwe inzichten.
In de wereld van de voedselbossen is sprake van de indeling: hoge bomen, lage bomen, struiken/heesters, kruidachtige gewassen (vaste planten), wortelgewassen en rizomen, bodembedekkers, klimplanten en soms ook oever- en waterplanten en bodemschimmels c.q. paddenstoelen. Oostwoud heeft in dit boek een andere indeling gekozen. De logica zie ik niet, maar dat kan aan mij liggen. Al bij de eerste blik op de inhoudsopgave, vraag je je af waarom bessen apart worden vermeld en niet bij ‘oogstgevende bomen en struiken’. (Daar worden echter geen echte struiken in vermeld, tenzij je de vlier of lijsterbes regelmatig kort snoeit.) En waarom staat Roomse kervel bij de groenten en de echte kervel bij de ‘smaakmakers en toekruiden’?
Uien en groenten
Grappig is dat ‘uien’ van de ‘groenten’ zijn gescheiden. Uien zijn, botanisch gezien allium cepa var cepa, sjalot Allium cepa var aggregatum en knoflook Allium sativum. De eerste plant die bij uien wordt genoemd (pagina 241) is look-zonder-look, Alliaria petiolata, botanisch gezien dus geen ui. Gezien het aantal loken (daslook, kraailook, etc.) dat in de categorie ‘uien’ de revue passeert, was ‘look’ misschien een betere naam geweest. Maar waarom apart van groenten? Wel grappig is dat oerprei (Allium ampeloprasum) de eerste plant bij ‘groenten’ is.
Hoewel we het boek met plezier doorbladeren, roept het dus ook veel vragen op. Zo wordt palmkool apart benoemd, maar andere bladkolen gaan op één hoop. Boerenkool wordt bijvoorbeeld niet apart vermeld. En we komen Taunton Deane Kale tegen, dat vinden we leuk omdat we deze alweer een tijdje hebben en het nog vrij onbekend is. De suggestie is echter dat het een eenjarige kool is. Maar het is, net als eeuwig moes, een vaste kool, zeg in dit geval maar gerust ‘een boom van een kool’ (twee meter of meer hoog) die zo zeven jaar op een plek kan staan.
Pompoen
Pompoen wordt onder de geslachtsnaam Cucurbita afgedaan. Iets als courgette wordt niet genoemd. “Pitten die je op de composthoop gooit, lopen vrijwel zeker weer uit.” Klopt. Maar weet wat je doet.
We hebben het over Cucurbita maxima, de echte pompoenen, Cucurbita moschata, de muskaatpompoenen en Cucurbita pepo: courgettes, patissons, sierpompoenen maar ook de Jack O’Lantern (halloweenpompoen). Nu is het zo dat de cucurbita’s binnen de soort makkelijk kruisen. Dus wat Oostwoud volgend jaar van haar composthoop haalt is een verrassing – tenzij er maar één soort in de tuin of het voedselbos heeft gestaan. Maar als zij, of iemand in de buurt, sierpompoenen heeft geteeld, zou het zomaar kunnen zijn dat de vrucht die het volgend jaar verschijnt overeenkomst vertoont met een courgette maar bitter, dus giftig is.
Lablab en meer
Vooropgesteld dat er, hoe beknopt ook, veel leuke dingen in staan, roept ‘Eetbare planten’ verbazing en vragen op. Zo staat de lablab (als labboon, niet als hyacintboon) in dit boek. Deze fraaie klimmer is absoluut niet winterhard (bij +5o C heeft ze het al moeilijk) en verlangt warme droge zomers. Maar de tuinboon (in Vlaanderen labboon genoemd) wordt niet vermeld, terwijl dit een oerboon is van de Lage Landen. Andere bonen worden ook niet vermeld. Waarom dan wel lablab? Iets vergelijkbaars treffen we ook aan bij gember (Zingiber officinale): de bekende van de wortelstok staat in het boek, met de vermelding ‘vorstgevoelige plant’. De winterharde myoga (Zingiber mioga) echter niet.
En bij peterselie wordt volstaan met de soort Petroselenium crispum en door de afbeelding lijkt alleen de krulpeterselie (Petroselinum crispum var. crispum) bedoeld. Een van de afbeeldingen toont een dikke wortel, daarmee is kennelijk wortelpeterselie (Petroselinum crispum var. tuberosum) bedoeld en de enige echte, platte blijft onvermeld en niet getoond.

Index
En dan de index. Het is een gids, een boek(je) om iets in op te zoeken. Maar de index is nogal beperkt. Het lijkt erop dat alleen de titels en Latijnse namen exact zijn opgenomen. Soms zoek Je je een ongeluk. Zoals bijvoorbeeld dat echte kervel alleen onder de ‘e’ staat. Bij de ‘k’ komt geen kervel voor. Ook geen kool.
Bij de ‘t’ staat geen Taunton Deane Kale, maar die komt wel in de tekst voor. We hadden het wel bij het doorbladeren gezien, maar waar? We hebben met twee personen het boek een aantal maal moeten doorbladeren. En ja, bij de ‘snijkool; bladkool’. (Overigens: Vreeken heeft Taunton Deane Kale niet, wat wel in het boek staat.)
Tenslotte
Het is een leuk boekje, maar beperkt en helaas onvoldoende volledig. Er zijn meer en betere boeken over eetbare planten, bomen en struiken. Alleen al het Duitse Enzyklopädie Essbare Wildpflanzen telt er ruim tweeduizend. En de beknopte versie ervan, Eetbare Wilde Planten, door Marion de Kort voor Nederland en Vlaanderen vertaald en bewerkt, telt er tweehonderd. ‘Eetbare bomen en struiken’ bevat tachtig soorten. Om maar te zwijgen van het aantal groenten in de moestuinboeken.